Op het juiste spoor : gesprek met Dirk Veulemans

Dirk Veulemans Dirk Veulemans is componist en uitvoerder van elektro-akoestische muziek. Hij trad reeds op in Franktijk, Duitsland, Nederland, Brazilië en Zweden en werkt geregeld samen met KaG, het Spectra Ensemble, KriKri…
In samenwerking met KaG orgiseert hij reeds voor het tweede jaarop rij een cyclus voor elektronische of elektroakoestische luistermuziek in de Ekerse Theaterzaal. Naar aanleiding van deze concerten had Peter-Paul De Temmerman begin februari een gesprek met Dirk Veulemans.

PP: Wat vind je van de stelling dat de actuele kunstmuziek zich moet manifesteren door middel van de concerten zelf en niet zozeer door een combatieve houding aan te nemen, stelling in te nemen of zich tegen iets af te zetten.

DV: Ik denk dat een combatieve houding geen constructieve houding is. De houding zelf vloeit voort uit een zekere alertheid. Die moet er wel zijn. Maar ik denk dat je je energie beter kunt steken in het promoten van de muziek op een positieve manier, bijvoorbeeld door het organiseren van een concert of vijf concerten, waardoor je de mensen de gelegenheid geeft om de muziek te leren kennen. Op het eerste concert komt er geen mens. Op het derde concert misschien nog altijd niet, maar stilletjes aan gaat iedereen wel weten dat die muziek bestaat. Ik denk dat je moet geloven in groeiprocessen.

PP: Het is wel een grote sprong: aanvankelijk komt er geen kat naar luisteren, maar op de duur weet iedereen er van.

DV: Tja. De concerten waar ik nu mee bezig ben worden gegeven op een plaats, Ekeren, die op dat gebied echt een niemandsland is. In Ekeren wist niemand van die muziek. Het is een zaal die aan een school verbonden is. In die school weet iedereen nu dat die muziek bestaat. Iedereen op die school krijgt al die foldertjes. Dat zijn behoorlijk wat mensen. Die weten dat nu wel. Of ze ook nog komen is weer wat anders, maar dat ze het al weten vind ik een groot verschil. Het kost mij veel energie, maar iedereen heeft een ideaal waar hij achter staat.

PP: Wat mij daarbij intrigeert is de titel: elektronische luistermuziek. Hierbij zijn er natuurlijk twee componenten. Muziek veronderstelt toch altijd luisteren.

DV: Wel, ik denk dat we al genoeg bekend zijn met muzak en achtergrondmuziek. Ook de muziek die voor dans gemaakt wordt impliceert niet echt luisteren. Ik wou zeer duidelijk maken dat de muziek op dit concert duidelijk niet het voorgaande is. De mensen moeten werkelijk de tijd nemen om te gaan zitten, ze moeten zich vrij maken en luisteren. Als specifieke activiteit. En ik wou ook duidelijk maken dat het ook muziek is die daarvoor gemaakt is die er zal gespeeld worden.

PP: Waarom de klemtoon zo duidelijk leggen?

DV: Ik heb toch ook in belangrijke mate jongere mensen als doelpubliek. Als die de term elektronisch muziek horen denken ze onmiddellijk aan techno en dance en trance en zoverder. Ik wou dat men niet automatisch dat impliceerde. De klemtoon op de activiteit luisteren zal dit automatische verband volgens mij wel tegengaan. Als ik de term elektro-akoestische muziek had gebruikt (de term waarmee deze muziek doorgaans wordt aangeduid, PP), weet niemand waarover ik het heb. Niemand gaat daar ook verder over nadenken. Als je een titel kiest, moet je een titel nemen die mensen lokt, en niet één die nog meer of geen vragen oproept. Als je langs de straten loopt lees je voortdurend titels. Het moet dus iets zijn dat duidelijk is, bijna didactisch.

PP: Maar het concert zelf mag niet didactisch zijn?

DV: Nee. Daar doe ik mijn uiterste best voor. Het concert is het beste wat ik kan leveren als programmator.

PP: Zowel bij de term elektronisch als electro-akoestisch gaat het over de manier waarop de klank wordt gegenereerd, namelijk via elektronische middelen. Toch is elektro-akoestisch een vreemd woord. Uiteindelijk is er altijd een akoestische bemiddeling. Zonder het doen trillen van lucht heb je geen klank.

DV: Ik heb mij dat ook altijd afgevraagd. Op het internet is daar heel veel over te vinden. Uiteindelijk kom je terecht bij de Bruitisten als Luigi Russolo (Een muzikaal exponent van het Italiaans Futurisme. De gebruikte klanken konden zowel van een muziekinstrument komen of een andere bron hebben, PP). Die Russolo heeft een sterke indruk als experimentator op mij na gelaten. Het is ook rond die tijd dat de term elektro-akoestisch zijn intrede doet. Het duidde op het verschil tussen elektronische middelen en akoestische instrumenten. Wat men voor ogen had was het verruimen van het orkest. Ik til niet zo zwaar aan die term, maar elektro-akoestisch geeft nu veel eer een indicatie dat deze muziek zich manifesteert binnen de ersntige muziek. Dat ik de term ‘ernstige muziek’ gebruik zal me wel weer kwalijk genomen worden. ‘Ernstige muziek’ klinkt misschien verwaand, maar eigenlijk is het wel ernstig. Ik voel de term ook ‘elektro-akoestisch’ ok zo aan, het geeft mee dat het niet amusementsmuziek is.

PP: Er gaat muziek gespeeld worden van Lucien Goethals. Ik pik daar even op in, omdat je daarnet sprak over het ‘verwaande’ van ernstige muziek. Ik sprak met hem vijf jaar geleden over het idee van drempelverlaging in de kunstuitingen. Hij zei daarover: ‘Je moet de drempel niet verlagen, maar de mens verhogen.’ Daar zit wel nog een vrij oude ontwikkelingsgedachte. Die staat inderdaad wel tegenover de afkeer die er momenteel heerst tegenover alles wat ernstig is.

DV: Dat is een probleem. Je wordt er voortdurend mee geconfronteerd dat iets ‘fun’ moet zijn, en dan nog zo specifiek ‘fun’. Ik moet altijd denken aan Wannes van de Velde zijn liedje:’Laat de mensen dansen, laat de mensen springen. Ze hebben zo weinig kansen. Laat ze hun hunnen buik uitzingen.’ En dan eindigt hij: ‘Valt er de noste week een boem, niemand die weet waaroem.’ Ik doe mijn best om niet zoals dat liedje te zijn. Ik wil veeleer uitnodigen. Het hangt ervan af over welke drempel je spreekt. Ik wil de drempel wel verlagen als het over communicatie gaat. Ik wil niet de term ‘elektro-akoestisch’ gebruiken als niemand die term begrijpt. Maar in de muziek zelf wil ik geen toegevingen doen. Ik wil vooral een aantrekkelijk concert hebben, waar ik zelf van geniet en waarvan ik weet dat de mensen die met deze zaak bezig zijn kunnen, er achter staan. Ik wil op het juiste spoor zitten.

PP: Heb je er eigenlijk een idee van hoe het komt dat luisteren als activiteit niet meer zo vanzelfsprekend is. Muziek moet blijkbaar deel uitmaken van een globaal entertainment pakket. De ernst wordt ook gediskwalificeerd ten voordele van het hedonistische gevoel dat we alleen maar vandaag leven. Dat werkt in op hoe er met cultuur wordt omgegaan.

DV: De ‘Fun’ heeft een hele grote spreekbuis gekregen. Maar of het aantal mensen dat hiernaar zoekt toegenomen of afgenomen is weet ik niet. Je staat er toch dikwijls van te kijken hoeveel mensen er nog de ernst willen induiken, die diepgang wensen. Waarom ‘Fun’ in onze omgeving altijd met grote letters staat, heeft enkel te maken met de commerciële uitbuiting ervan. Maar daarom is er vandaag niet meer behoefte aan ‘fun’ dan vroeger. De boer die na een hele dag spitten van zijn land kwam, wou misschien ook alleen nog maar met de dobbelstenen gooien of een kaartje leggen. Dat was ook ‘fun’, alleen commercieel nog niet zo geëxploiteerd.

PP: Maar ook ‘ernst’ kan commercieel worden geëxploiteerd. Natuurlijk zijn er veel meer media ter beschikking om mensen uit te buiten. Maar de vraag is of het diepzinnige of ernstige wel bestaat. Die legitimiteit wo
rdt lang niet meer door iedereen geaccepteerd.

DV: Nu gaan we wel wat van de muziek weg. Mensen die zoeken maar niet meteen iets vinden, komen misschien in new age toestanden terecht. Waar er vroeger dingen klaar lagen, zijn die nu bij wijze van spreken weg gesmeten en moet je ze gaan zoeken en vinden. Ik heb daar geen sociologische studies over gelezen. Maar dit zijn gevoelens die bij mij in die richting gaan.

PP: Als je zelf bij die muziek betrokken bent, en je hebt een zeker luisterachtergrond en dergelijke, zoek je uiteindelijk toch ook naar een zekere beleving.

DV: Ik zat daarnet even op het spoor van religie die verdwijnt en vervangen wordt door ersatz. Om terug te keren naar muziek: vroeger had je ook de volksmuziek. Er stond ook iemand met een doedelzak op een ton de maat te stampen op de schilderijen van Bruegel. Misschien is een van die andere personages in dat schilderij wel doodongelukkig dat het maar dat is dat er gespeeld wordt. Ik ben er niet zeker van dat er veel veranderd is op dat gebied. Mensen die ergens zeer ver kunnen doorgaan, in het denken,  in het muziek maken, vormen altijd een kleinere groep dan de doorsnee. Hoe dieper je gaat, hoe minder mensen je tegenkomt. Dat is met alles zo, ook in sport bijvoorbeeld.

PP: Ja, maar een sportman blijft toch nog veel meer een exponent van een grote groep. Het is juist dat hoe gespecialiseerder je wordt, hoe minder mensen je rondom jou tegen komt. Maar de zingeving haal je toch altijd nog uit een groep die groter is dan de specialistengroep.
 
DV: Je merkt dat inderdaad ook in de elektronische muziek. Je kan daar ver in gaan. Als je dan achterom kijkt, wat op zich al iets impliceert wat ik niet wil bedoelen, merk je toch wel dat er heel veel elektronische muziek geproduceerd wordt, die de makers ervan zelf experimenteel vinden, maar die eigenlijk een heel pak minder ver gaat dan ik gewoon ben. Maar de makers hebben wel de intentie om te experimenteren en diep te gaan. En vaak is het ook zo dat ze na het experiment niet verder meer gaan. Het stopt. Van welke groep je een exponent bent is niet altijd even duidelijk. In zekere zin wil ik ook wel fun hebben. De muziek van dit concert vind ik behoorlijk wat fun-gehalte hebben. Ik beleef daar een bijzonder groot genoegen aan. Om zelf aanwezig te zijn en de knop in te drukken waarmee die muziek dan ineens de ruimte vult. De manier van een ruimte te vullen in de hand te hebben. Ik kan echt verbaasd zijn van de spitsvondigheden en de vindingen die in die muziek zitten. Het plezierige is ook dat je bij elke beluistering nieuwe dingen ontdekt. Dat mis ik heel vaak in muziek die niet zo heel diep gaat. Als je die muziek nog eens beluistert hoor je niets nieuws meer.

PP: Wat je daarnet zei over experimenteren, ervaar ik ook vaak. Veel jonge mensen blijken de muziekgeschiedenis niet erg goed te kennen. Veel mensen die zichzelf experimenteel vinden, vinden vaak dingen uit waarvan de cultuurhistorische relevantie al vijftig jaar achterhaald is.

DV: Ik heb op zich geen enkel probleem met iets opnieuw uit te vinden. Iemand heeft het recht om zelf die evolutie door te maken. De kennis kan nadien ook nog komen. Ik ben zelf ook een van die mensen. Ik ben mij vragen gaan stellen naar aanleiding van de experimenten die ik deed. Op het moment dat je aan het experimenteren bent is de kennis er niet altijd. Het probleem is het stoppen in functie van een vooropgesteld publiek. Een publiek aanspreken is natuurlijk leuk, maar waarom zou je niet verder gaan? Dat heb je bijvoorbeeld in techno of in noise. Ik vind dat men daar inderdaad experimenteert en dan schakelen ze ineens over op iets heel werelds, waaruit in de eerste plaats de vraag spreekt of men zijn publiek nog behaagt? Die vraag heb ik mij zelf nog niet dikwijls gesteld. Ik ben niet bezig met het publiek. Ook niet als ik een concert programmeer.  Ik wil vooral voorkomen dat er composities gespeeld worden die bijvoorbeeld slechte experimenten zijn, bijvoorbeeld, en dat men daardoor een verkeerd beeld krijgt van wat elektronische muziek kan zijn. In klassieke muziek heb je de  filter van de tijd. Die filter hebben we nog niet. Ik probeer een beetje filter te spelen. Men moet er dat dan maar bij nemen dat ik die filter ben, misschien een slechte filter, maar dat zullen we dan wel zien.

PP: Maar dat heeft meer met autoriteit te maken dan met relevantie. Waarde toekennen aan kunstuitingen is altijd problematisch. Wie bepaalt wat canon wordt? Iedereen die zichzelf ernstig neemt zal toch wel trachten om datgene voor te stellen wat hij zelf kwaliteitsvol vindt. Je gaat niet per se rommel tonen.

DV: Je kan ook zeggen dat je niet filtert. Die houding vind ik verdedigbaar, zoals in het festival in Bourges. Daar laat men de filtering over aan de federatie van het land van waaruit die muziek komt. Dan krijg soms verrassingen. Het is aan de luisteraar zelf om het kaf van het koren te scheiden. Je moet dan weten dat sommige dingen niet representatief zijn voor het genre. Ik heb de keuze gemaakt om wel degelijk een selectie te maken uit muziek waar ik zelf veel plezier aan beleef.

PP: Hoe dan ook moet je keuzes maken en leg je een norm. Welke actie je ook onderneemt, van zodra je je manifesteert, normeer je.

DV: Die norm is een gevoelsmatig iets, iets heel individueels. Ik kan niet zeggen waarom dit niet en dat wel en waarom. Ik heb ook nog niet zo heel veel concerten geprogrammeerd. Dat is ook iets dat moet groeien. Ik hoop dat ik nog een paar jaar die concerten kan volhouden en dat ik binnen een paar jaar misschien op een heel andere manier over het programmeren spreek. Dat kan ook. Dat weet ik nog niet. Anderzijds, en dan wijk ik even van het onderwerp af, stel ik ook vast, en ik niet alleen trouwens, dat nogal wat mensen elektro-akoestische muziek wel goed vinden. Een van de eerste contacten die ik had buiten de context van de elektro-akoestische mziek, de context van techno en noise, was met een oud leerling van mij. Hij had een platenfirma opgericht. Een paar maanden lang hebben we cd’s uitgewisseld. Hij gaf me zijn cd’s, ik de mijne, ik bedoel niet mijn composities maar mijn keuze. Er zat wel wat van mij tussen. Hij stond er van te kijken dat dat bestond. Men weet het niet, men leert het kennen en vindt het goed. En daar eindigt dan ook het spoor. Heel eigenaardig. Dat betekent toch dat er voor de elektro-akoestische muziek een publiek bestaat dat je niet gemobiliseerd krijgt omdat ze het niet weten, of omdat ze liever thuis blijven, of omdat ze liever naar de cd luisteren. Weet ik veel. Een van de grote vragen is waarom mensen niet naar de concerten komen. Ik kan er in komen dat niet iedereen er cd’s van koopt, maar een concert is nog iets anders. Als je een cd koopt wil dat zeggen dat je het nog wil horen. Naar een concert ga je uit nieuwsgierigheid en omwille van de belevenis. Twaalf kanalen die gespacialiseerd zijn is toch nog wat anders dan een cd. Toch komen die mensen niet.

PP: Ik denk dat het voor heel veel mensen eenvoudiger is om een cd te kopen, dan om naar concert te gaan omdat de betrokkenheid anders is. Er is een engagement als je naar een concert gaat. Dat is veel minder het geval als je een cd koopt. Een cd is puur materieel en daarom kan je daar ook veel lichtzinniger mee omgaan.

DV: Dat is zo. Maar of jij nu gelijk hebt of ik, de conclusie blijft dezelfde: mensen komen niet uit hun kot. Toch is er iets heel fascinerends aan het gebeuren. Onlangs las ik een krantenartikel waarin stond dat jongere nog cd’s kopen, maar dan wel lege. Jongeren steken hun geld in het gaan naar concerten en niet in het kopen van cd’s. Als ze wel naar concerten gaan, waarom komen ze dan niet naar de elektro-akoestische muziek concerten. Ze kennen het niet. In mijn school heb ik presentatie gegeven van twee uur, en toch komen ze nog altijd niet naar dat concert. Waarom is dat zo? I
k heb een nieuw initiatief op stapel staan, het is nu nog prenataal, maar ik wil toch eens kijken waar de grens ligt tussen amusement en ernstige muziek, de elektro-akoestische muziek. Als wij een beetje opschuiven naar het amusement, bijvoorbeeld met een concert met een after-party of zoiets, of op een fuif elektro-akoestische muziek spelen, wil ik kijken hoe er wordt gereageerd. Dat is een experiment.

PP: Het zou me benieuwen. Volgens mij is er nog een factor die in belangrijke mate bepaalt of er naar concerten wordt gegaan of cd’s worden gekocht, los van de maatschappelijke of culturele relevantie, en dat is de mate waarin je je kunt identificeren met een bepaalde groep. Met een grote kennis van de elektro-akoestische muziek, kunt ge u amper identificeren met een groep. In mijn omgeving is er niemand waarbij ik kan pochen dat ik naar een concert ben geweest met elektro-akoestische muziek.

DV: Dat is zo. Maar met het idee dat ik daarnet opperde wil ik eigenlijk de concertvorm op zich in vraag stellen. Als je zoiets doet komen er meteen een heel pak andere vragen op je af. Je kan bijvoorbeeld beslissen om geen zitplaatsen meer te voorzien in de concertzaal, en de luidsprekers rondom het publiek plaatsen. Maar kan men dan nog aandachtig luisteren. De muziek is gemaakt om naar te luisteren. We noemen het ook luisterconcerten. Moet je dan andere muziek maken? In welke muziek kom je dan terecht? Ben je dan nog wel met de muziek bezig waarmee je wil bezig zijn? Ik wil het gewoon eens uitproberen. Ik ben benieuwd. Ik vraag me af of het invloed heeft op het doen komen naar die concerten, wat het doel is.

PP: Het is heel opvallend dat die elektronische luistermuziek een subcultuur geworden is binnen de actuele kunstmuziek. Als er al actuele kunstmuziek wordt geprogrammeerd door de grote spelers, dan is elektronische muziek daar amper bij of niet.

DV: Als je bijvoorbeeld spreekt over de donderdagen in de Singel, waarbij muziek toch een belangrijk component is, merk je op dat de curator iemand uit het beeldend milieu is. Dat vind ik in ieder geval een goed experiment. Wat de uitkomst is zullen we wel zien.

PP: Met Luc van Hove en Luca Francesconi had ik het daar ook over. In het totale kunstenaanbod neemt actuele kunstmuziek een zeer marginale plaats in. Dat feit heeft zijn weerslag op de impact en de betrokkenheid die je als kunstenaar hebt op het culturele debat. Het is niet toevallig dat iemand uit de beeldende kunst een dergelijke curatorschap misschien veeleer zal krijgen, omdat de deelname van die discipline aan het culturele debat veel manifester is. Wat betekent actuele kunstmuziek? Nougatbollen.

DV: Het is ook zo als je het woord kunst zegt tegen iemand, hij eerder aan iets beeldend gaat denken dan aan muziek.

PP: Dat is bijlange niet altijd zo geweest.

DV: Maar het is vandaag wel zo. Aan elektronische muziek is er nog een ander aspect. Ik heb onder meer door mijn samenwerkingen met Spectra Ensemble en KA-G gemerkt dat als er compositieopdrachten gegeven worden waarbij er ook elektronische middelen gebruikt mogen worden, dat de componisten sterk zijn op instrumentaal gebied en op het gebied van de notatie, maar op het vlak van de elektronische muziek zijn ze eigenlijk zwak. Het is een discipline die miskend wordt. Het is maar heel zelden dat een elektronische component in een hedendaagse compositie een interessante partij is. Men zou er eigenlijk toe moeten komen om twee componisten die het met elkaar kunnen vinden, laat me ze een elektronicus en een classicus noemen, samen te brengen. Ik ben er heel erg van overtuigd dat we niet meer heel individualistisch kunnen werken. We moeten de componenten waar in de ene sterker is dan jijzelf overlaten aan die ene. We moeten interdisciplinair samenwerken. Dat is een beetje een probleem.

PP: Instrumentale muziek en elektronische muziek zijn twee aparte dingen?

DV:  Je moet de instrumenten kennen, je moet weten welke noten die kunnen spelen, van welke noot tot welke noot je al dan niet gemakkelijk kunt overspringen, wat de mogelijkheden, wat de muzikant nog kan verwezenlijken of niet. Je moet daarvoor wel wat kennen. Ook de muzikanten en de dirigent kunnen wel wat. Maar, eigenlijk is dat in de elektronische muziek net het zelfde. Men heeft wel wat auditieve ervaring met die muziek. Maar als je dan ziet wat er allemaal op de markt is, wat er allemaal aan software is, wat er geprogrammeerd kan worden, waar je de parameters kunt laten evolueren onder invloed van wat live opgenomen wordt en zo, wat zinvol is, wat goed werkt of niet wordt dat toch onderschat. Ik zou dan eerder pleiten voor een meer natuurkundige background dan voor een muzikale background. De muzikaliteit moet wel hetzelfde zijn.

PP:  Elektro-akoestische muziek wordt dan wel elektronisch gegenereerd, maar het blijft een akoestisch fenomeen.

DV: Ja. Het zit dan wel onder de zelfde grote noemer, namelijk muziek, maar je mag niet denken dat omdat je muzikaal bent, je ook elektronisch muziek kunt maken. Je kan dan wel elektronische geluiden maken, maar je moet in je uiting ook nog iets vertellen natuurlijk. Het is toch iets dat me opvalt, dat in het klassieke milieu de elektronische mogelijkheden onderschat worden.

PP: Hoe is dat zo gegroeid?

DV: Ik denk dat dat historisch zo is. De elektronica is een nieuw instrument. Hoelang heeft het voor de accordeon niet geduurd vooraleer die op de conservatoria onderwezen werd? Dat is nog niet zolang.

PP: Ja goed, maar de acceptatie van de accordeon is altijd veel breder geweest dan die van de elektronische muziek.

DV: In de volksmuziek.

PP: Niet alleen in de volksmuziek.

DV: Maar in de volksmuziek van vandaag is de elektronische muziek ook geaccepteerd. Denk maar aan de technofuiven.

PP: Elektronische kunstmuziek is toch altijd benaderd geweest als een eigenaardigheid, als een extravagantie van de componist met de ingenieur aan zijn zijde in zijn laboratorium. Er is een vreemde ontwikkeling geweest. Op een bepaald moment heeft men die elektronische muziek wel degelijk ernstig genomen, maar dan bleef het toch voor een groot deel een kwestie van prestige.  Maar die glans heeft ze ook snel verloren. Eens de jaren zestig voorbij waren, was het ook gedaan.

DV: Dat is zo. Er zijn verschillende gedachtengangen die nu bij me op komen. Ik heb daar geen lijn in, of een overzicht over. Een mogelijke invloed is die van het serialisme op de elektronische muziek. Hjet serialisme op zich was al moeilijk. Dat was nu niet direct de beste introductie voor elektronische muziek.  Nochtans is het niet overal zo geweest. Pierre Schaeffer was geen serialist. Of in Frankrijk de elektronische muziek meer impact heeft gehad dan in de meer noordelijke landen, weer ik nog niet zo zeker. Er is natuurlijk ook een beetje een machtsstrijd geweest. Waarom is het onderwijzen van elektronische muziek nog altijd een probleem aan de conservatoria? Het wordt gewoon doodgezwegen, ook nu nog, in de hoop dat het een beetje wegsterft. Je hebt een paar figuren die hun best doen om de voet tussen de deur te houden. Tot nu is die voet tussen de deur er wel, maar de deur staat nog altijd niet wagenwijd open. Dat is jammer. Ligt dat aan de muziek zelf? Ik weet het niet. Door de opkomst van de elektronica, zowel in de muziek als in de beeldende kunst, heeft de muziek zware concurrentie gekregen van de multimedia. Van zodra iets visueel wordt, wint die uiting het ten koste van het niet visuele. In een concert is er eigenlijk niets te zien en daardoor heb je een wapen minder. Er is een parallelle ontwikkeling geweest van de muzikale en visuele elektronica. Toch vind ik dat de videokunst er ongelofelijk op achteruit is gegaan. Van de experimenten die men
vroeger deed, schiet niets meer over. De videokunst vandaag is vooral filmkes maken en monteren. Er wordt geen research meer gedaan naar de manipulatie van beelden, hoe je een nieuwe beeldentaal kan ontwikkelen. De parallel met de muziek is goed te trekken. Je hebt de Franse school in de muziek die concrete geluiden manipuleren, maar je kan evengoed concrete beelden manipuleren. Je hebt synthetische geluiden, maar je kan evengoed synthetische beelden genereren. Maar dat blijft allemaal in een wetenschappelijke sfeer. Het zijn een paar wiskundigen die een paar vergelijkingen maken en die daar fantastische figuren mee maken. Maar artistiek zeggen die echter niet zo veel. Er is enkel even de verbazing over de technische prestatie. Waarom gebeurt daar zo weinig mee? Ik denk dat we ook hier geconfronteerd worden met de oppositie van de oude traditie van het instrumentale en het hele moeilijke taaltje van computer en elektronische technologie die door de kunstenaars meestaal niet wordt beheerst. De individuele kunstenaar heeft geen toegang tot die mogelijkheden omdat hij niet wil of kan samenwerken met mensen die die taal wel verstaan, de wiskundigen, de programmeurs en zo verder. Soms zie je fantastische dingen. Ars Electronica in Linz is zo’n festival. Het artistieke komt daar soms eventjes naar boven, maar dikwijls is het meer een illustratie van de gadgets. Ik ben er nog nooit geweest. Ik heb het maar van horen vertellen.

PP: Je zegt dat wetenschappers en techniekers heel wat kunnen verwezelijken, maar er artistiek weinig mee doen. Het feit dat iets mogelijk is volstaat blijkbaar niet om kunst te zijn. Wat is dan dat element dat iets wat mogelijk is ook tot kunst maakt?

DV: De poëzie. Waar is de poëzie? Poëzie is een ervaring loskoppelen van datgene waarmee de ervaring geuit wordt en dat losgekoppelde terug in beeld omzetten met andere middelen.

PP: In de hoop dat iemand anders dat terug aankoppelt.

DV: Ja. Heel dikwijls moet men uitleggen wat men doet. Dat is een groot probleem. Volgens mij zit de communicatie op drie niveau’s: het wetenschappelijke, het filosofische, of kunst. Zowel in de wetenschappen als in filosofie volstaat het om een voldoende kennis over de gehanteerde taal te hebben om te kunnen communiceren. Als je wil praten over kunst kom je teug in een wetenschappelijk discours of een filosofisch discours. Kunst is daarom zo moeilijk te communiceren. Je hebt eigenlijk een antenne nodig die je de kans moet geven om te groeien en gevoelig te worden, waardoor je op een spontane manier in contact komt met dat specifieke werk. Ik heb lang niet verstaan wat mensen bedoelden als men zei dat men een kunstwerk begreep. Iets begrijpen is voor mij iets wat verbaal kan geuit worden. Ik begreep kunst nooit. Die antenne moet de signalen van het kunstwerk opvangen, moet contact maken, en ineens moet het klikken.

PP: Kunst kan alleen bemiddeld worden door zichzelf?

DV: Ja. Er is ook nog een ander aspect. Heel dikwijls wordt kunst iets technisch. Ik vind dat heel veel grote componisten technisch werk hebben gemaakt. Maar is dat kunst.

PP: Ja maar, dan kom je in woelig water terecht. Bijvoorbeeld architectuur wordt pas kunst als er notie aan toegevoegd wordt waarover geen consensus meer mogelijk is. Je kan een consensus hebben over hoe je dingen moet bouwen zodanig dat ze niet instorten. Maar dat is louter bouwkunde. Het wordt pas architectuur als er geen consensus meer mogelijk is en het loutere gezag van de architect geldt. Dat is toch eigenaardig. Wat kunst en filosofie voor mij aantrekkelijk maken is dat ze vaak uitdrukking zijn van een zekere verwondering.

DV: Ik ben van opleiding regent wiskunde. Ik herinner me dat mijn toenmalige leraar een bewijs uitlegde. Hij stapte van meetkundige ruimtes over naar verzamelingen leer en ik weet niet wat allemaal, en hij bewees met elke stap wat mocht en geldig was. Wij luisterden met open mond, en uiteindelijk kwam hij terug uit bij wat hij wou bewijzen. Wij hadden een reis door de wiskunde gemaakt en dat was fantastisch. Is dat kunst, of is dat die goedgemaakte brug? Ik kreeg er wel kippevel van. Ook het internet is zo iets. Eigenlijk is het de toeschouwer die beslist of het kunst wordt of niet. Misschien is het de kunstenaar die het mogelijk maakt om een bepaald gevoel te abstraheren en op een andere manier opnieuw te tonen, ontdaan van alle materialiteit, op een zodanige manier dat het voor iedereen weer duidelijk wordt. Een heel duidelijk voorbeeld vind ik het Musée des Arts et metiers in Parijs. Dat is een fantastisch museum. Daar staan maquettes van allerlei ontwerpen, zoals bruggen en vliegtuigen. Nu maakt men dat met cadcam om zich daar een voorstelling van te kunnen maken. Toen moest dat nog eerst op schaal gemaakt worden. Ik kan mij inbeelden dat een kunstenaar als Panamarenko daar binnen is geweest en achterover lag van de verwondering. Waar moet je dan met je verwondering blijven. Zijn vliegmachientjes vliegen van geen kanten, maar belichten wel die aspecten die zijn verwondering opwekten en dragen dat maximaal in zich. Dat is de poëzie. Terwijl, als je even gevoelig bent als Panamarenko heb je de kunst van Panamarenko niet nodig, dan voel je die poëzie zelf wel aan. Dat is juist de gave van een kunstenaar, om daar een lied over te maken.

Peter-Paul De Temmerman
journalist actuele kunstmuziek
5 februari 2007