Op 3 februari wordt Luc Van Hove 50. Maandag sloegen het Spectra Ensemble, het Spiegel Strijkkwartet en pianist Levente Kende de handen in elkaar voor een vejaardagsconcert in deSingel. Peter-Paul De Temmerman wist Van Hove te strikken voor een gesprek.
PP: In Vlaanderen bent u een van de boegbeelden van de actuele kunstmuziek. Actuele kunstmuziek is een specifiek segment in het geheel van de kunstproductie van vandaag. De meest dominante muziek vandaag is popmuziek. Hoe positioneren die twee zich ten opzichte van elkaar in het culturele aanbod van vandaag?
LV: Het is duidelijk dat de populaire cultuur veel dominanter is. Er is natuurlijk ook nog de klassieke muziek. Je hoort wel eens alarmerende berichten dat er ook daar een achteruitgang zou zijn, wat publieksaantallen en cd-verkoop betreft. Daarbinnen heb je de ernstige kunstmuziekproductie. Dat is volgens mij een hele kleine niche binnen dat hele veld. Ik heb altijd de indruk dat hedendaagse kunstmuziek heel weinig aanwezig is, om het positief te zeggen, in het maatschappelijke debat, ook zelfs in het maatschappelijk-culturele debat. Het lijkt zelfs bijna alsof het er niet toe doet.
PP: Ernstige cultuuruitdrukkingen zullen altijd wel voor een deel in de marge blijven. Maar van alle uitingen lijkt kunstmuziek mij ook de meest gemarginaliseerde. Actuele kunstmuziek hoort bijna niet tot het pakket van de uitdrukkingen van vandaag, waar dat bij andere kunstdisciplines wel zo is. Hebt u daar een verklaring voor?
LV: Dat is zo. Dat is een van mijn grote vragen en bezorgdheden. Ik ben er door geïntrigeerd hoe dat zou komen. Je merkt inderdaad dat vele hedendaagse kunstvormen, zeker literatuur, maar ook plastische kunsten, die toch ook ‘moeilijk en ondoordringbaar’ zijn, veel meer aanwezig zijn. Wat is er nu toch in godsnaam aan hedendaagse kunstmuziek zo specifiek dat het er moeilijk in slaagt om er toe te doen, om door te dringen? Volgens mij ligt het een beetje aan de aard van de kunstvorm zelf. Muziek is sowieso een abstracte kunstvorm, die niet tastbaar is, niet zichtbaar is. Het is de meest efemere kunstvorm, daardoor de meest kwetsbare ook. Je moet er alleen maar, en puur en alleen maar naar luisteren. Als je dan nog via die meest zuivere zintuiglijke benadering niet onmiddellijk aangesproken wordt door de sensatie die je hoort, dan is de bereidheid volgens mij niet groot om mee te gaan in een verhaal. Een verhaal dat sowieso nogal moeilijk ligt, omdat muziek eigenlijk niet per se een verhaal behoeft. Het is moeilijk vertaalbaar in woorden. En bovendien is het vaak een complex avontuur voor het oor.
PP: Heeft het ook niet te maken met het feit dat er een loskoppeling van een referentiekader is geweest in de afgelopen eeuw? De conservatoria zijn traditioneel gezien toch niet de voorvechters geweest van een handhaven van de uitdrukkingen van vandaag. Ik constateer toch dat je perfect een volledige muzikale opleiding kan doorlopen zonder op de hoogte te zijn van de uitdrukkingen van vandaag. Dat is binnen geen enkele andere kunstopleiding denkbaar. Dat is al een eerste discrepantie. Maar ook in het vormen van een referentiekader schort er iets wat de blootstelling aan nieuwe muziek betreft. Klara beperkt zich toch een zeer eng historisch kader. De westerse kunstmuziek lijkt af te lopen bij de laatromantiek. Dat er dus eigenlijk geen referentiekader wordt gevormd, is toch een zeer groot probleem.
LV: Ik denk ook dat dat een zeer groot probleem is. Maar toch gaat het volgens mij dieper terug naar de aard van de muziek zelf. Er is daar iets gebeurd in het begin van de twintigste eeuw met de implosie of explosie van de tussen aanhalingstekens beluisterbare, tonale, muziek. De wegen die sindsdien bewandeld zijn hebben een kloof doen ontstaan, een onbegrip. Het feit dat Klara weinig hedendaagse muziek laat horen is daar nog steeds een gevolg van. In conservatoria slaagt de hedendaagse muziek er maar zeer moeilijk in om ook jonge mensen te enthousiasmeren, om hen iets te zeggen.
PP: Is die kloof niet kunstmatig, gecreëerd? Het is toch eigenaardig dat de jeugd enkel in deze specifieke kunstvorm moeilijk te enthousiasmeren is voor uitdrukkingen van vandaag.
LV: Dat is juist, maar ik denk niet dat die kloof kunstmatig ontstaan is. Daarvoor is ze te diep en blijft ze te diep. Om het een beetje stout te zeggen is een componist als Schoenberg, hoe zeer ik hem ook bewonder en er de grote genialiteit van inzie, er eigenlijk niet in geslaagd en slaagt hij er nog steeds niet in om deel te worden van een groter referentiekader. Hij dringt niet door tot een soort collectief cultureel bezit. Het blijft een vorm van laboratoriumkunst, een zoektocht naar nieuwe wegen. Daar begint het al. Het gaat zo ver terug volgens mij.
PP: Waarom heeft de liefhebber van beeldende kunst de sprong van figuratief naar abstract wel gemaakt?
LV: Je hebt groot gelijk. Dat is een van de vragen die ik mij daarbij stel. Ik heb daar ook niet meteen een antwoord op. Ik zie ook om mij heen dat de plastische kunsten er de hele twintigste eeuw veel beter in geslaagd is om begrepen te worden dan veel kunstmuziek van de twintigste eeuw. Ook hier is dat volgens mij door de aard van de kunstvorm. Het is visueel, het is geen tijdskunst, het is momentaan en instant.
PP: En het is vermarktbaar. Je kan er een prijs opplakken. Een paar kunstpausen hebben vanuit een moeilijk verifieerbaar gezag de dominante strekking in de beeldende kunst vastgelegd en gepromoot als exponent van onze cultuur.
LV: Die kunstpausen spelen inderdaad een ongelofelijke rol. We mogen niet ontkennen dat een figuur als Jan Hoet voor de plastische kunsten hier in België en zelfs daarbuiten enorm belangrijk is geweest. We hebben ook enkele publiekstrekkers als Panamarenko en Jan Fabre. Deze mensen slagen erin om verkoopbaar te zijn, om aanwezig te zijn. Wij zouden een soort charismatische figuur in onze rangen moeten hebben die onze muziek, niet alleen van onze Belgische componisten, maar überhaupt, in de media plaatst. Iemand die op een eerlijke manier, zoals Jan Hoet dat doet, zegt dat hier moet naar geluisterd worden, dit er toe doet. Die dat uitlegt. We moeten het uitleggen en blijven uitleggen. Maar je wordt er natuurlijk op de duur wel moe van, van het te blijven uitleggen. De muziek moet uiteindelijk zelf spreken. Maar ik ben er diep van overtuigd dat omdat muziek een tijdskunst is, ze ongelofelijk veel aandacht vraagt, en niet zomaar even, maar continu. Anders kan je het verhaal van een stuk niet begrijpen. En het vraagt ook een herhaalde beluistering. Bovendien zou het in ideale omstandigheden ook altijd opnieuw een beluistering op scène moeten zijn. Iets aan muziek is theater. Het moet gespeeld worden. Het moet van vlees en bloed zijn. Dat is een moeilijke zaak. Daar komt dan nog bij dat de muziek zelf ook heel complex is. Veel van wat twintigste eeuwse componisten en componisten van vandaag gedaan hebben is niet eenvoudig. Je moet een hele drempel over om het verhaal en wat ze proberen uit te drukken en hoe ze het uitdrukken en wat er aan directe esthetische ervaring aanwezig kan zijn te kaderen. Ik spreek nog niet over begrijpen, maar enkel kaderen, om een begin te kunnen maken van appreciatie. Dat is moeilijk. Dat is niet direct.
PP: Het heeft toch ook met sexappeal te maken. Ik ken veel mensen in mijn omgeving die wel de inspanning willen getroosten om bijvoorbeeld Ornette Coleman of andere free jazz mu
zikanten te leren waarderen. Dat is toch ook geen eenvoudige muziek. Maar hier is er nog een ander aspect aan verbonden. Bij free jazz gaat het in belangrijke mate over extase, het buiten zichzelf treden, terwijl zeker de West-Europese kunstmuziek vooral een interieure kunst is, een cerebrale kunst.
LV: Dat is zeker juist. En het cerebrale is niet sexy. Ik vind dat cerebrale wel aantrekkelijk. Maar blijkbaar krijgt men de indruk dat je door heel veel lagen moet om direct gepakt te worden. Er is misschien zelfs niet eens een directe wil aanwezig in die muziek om onmiddellijk te communiceren. Ik denk niet dat Anton Webern of Alban Berg bezig waren met de aanspreekbaarheidsfactor van hun muziek. Ze waren bezig met een intern verhaal dat zo coherent mogelijk was.
PP: Hoe plaats je jezelf in die verhouding tussen het publiek en het interne verhaal?
LV: Ik wil me niet vergelijken met die groten, maar ik herken me daar wel in. Als je componeert ben je in de eerste plaats bezig met de heel intrinsieke, letterlijk interieure zaken als de coherentie, de structuur, de zo logisch mogelijke ontwikkeling van het muzikale idee. Daarin spelen inderdaad de publieksfactoren minder een rol. Maar er komen ook andere zaken bij kijken. Als kunstenaar heb je geen andere keuze, zeker vandaag, dan te trachten aanwezig te zijn. In het maatschappelijk debat, in de media. Je moet tenminste je eigen muziek aanwezig stellen. Het gaat niet om jezelf als persoon, maar je moet je aanwezig stellen in je kunst.
PP: Wat niet aanwezig is bestaat niet.
LV: Inderdaad. Er is al zoveel dat geproduceerd wordt, dat men denkt: So be it, the next one. Het is een harde wereld.
PP: Een ding ontsnapt me toch een beetje. Actuele kunstmuziek zal allicht cerebraal zijn, maar dan vooral in het ontstaansproces. Dat is het structurerende aspect van het métier. Maar hoe dan ook blijft muziek toch een van de meest lichamelijke uitdrukkingsvormen. Diegene die de partituur verklankt moet zijn lichaam gebruiken, zijn adem of zijn handen. Maar ook om het te ontvangen heb je alleen maar je lichaam.
LV: Dat is juist. Dat is een van de tegenstrijdigheden. Het is inderdaad een van de meest fysische uitdrukkingen. Musiceren is een enorm lijfelijke ervaring. En het is pure emotie en beleving. Toch kunnen we alleen maar constateren dat het een niche is en een niche blijft. Het bestendigt zich. Er is niet zoveel hedendaagse kunstmuziek die er in slaagt om dat te doorbreken.
PP: Ik vind het een beetje jammer dat jouw houding tamelijk defensief is: we zitten in een niche.
LV: Geloof jij dat niet? Ik zeg niet dat ik accepteer dat we in een niche zitten. Ik verzet mij daar al heel mijn leven de facto tegen, alleen al door het feit dat ik componeer, dat ik lesgeef en zo voort. Ik probeer heus wel ambassadeur voor actuele kunstmuziek te zijn. Maar ik constateer. Ik probeer de diepe fundamenten te achterhalen hoe het komt dat een kunstvorm gemarginaliseerd wordt. Het raakt mij echt. Allicht. Als je als kunstenaar merkt dat je totaal afwezig bent, niet bestaat omzeggen, dan zet je dat toch aan het denken. In de breedste zin van het woord cultuur, kan je toch alleen maar vaststellen dat onze kunstvorm niet wordt gecultiveerd. Dat is geen cultuur in de oude betekenis van het woord. Dat vind ik vreselijk jammer. Want dan vraag ik me af wat mijn maatschappelijke relevantie is. Je moet daar dagelijks in blijven geloven. Ik wil u zeker volgen. Laat ons in godsnaam vechten tegen dat niche denken.
PP: Vandaag is de gedachte dat maatschappelijke relevantie gemeten wordt aan aantallen dominant. Dat is een valse manier van meten.
LV: Ik kom in zeer verschillende milieus. Maar ook gecultiveerde mensen, intellectuelen, al wat je wilt, weten van actuele kunstmuziek niets. Muziek in het algemeen valt nog mee. Maar dat is dan altijd hetzelfde, de achttiende en negentiende eeuw. De grote meesters. Maar twintigste eeuwse muziek? Als die muziek zelfs niet tot de canon behoort van mensen die zich als intellectueel mogen bestempelen, is er echt iets mis. Dan ben ik echt bezorgd.
PP: Je spreekt altijd over twintigste eeuwse muziek. Maar muziek uit de jaren vijftig, zestig en zeventig is in wezen historische muziek. Bijvoorbeeld Lachenmann heeft zijn paradigmata geformuleerd eind de jaren zestig, begin de jaren zeventig. Hij leeft nog en is nog altijd bezig, en hij heeft zeker nog veel invloed. Maar een culturele context staat niet stil, ook niet die van de kunstmuziek. De componisten van vandaag die nu hun muzikale grammatica en vocabularium formuleren zijn diegenen die in een wereld leven waarin de dominantie van de kunstmuziek allang is doorbroken. We leven in een periode waarin een zeer ruime consensus bestaat dat de West-Europese cultuur als dusdanig niet meer de meest dominante is. Het probleem is een relativisme ten aanzien van de verworvenheden van het West-Europese denken en de uitingen ervan. Actuele kunstmuziek is een verfijnde vorm van cultiveren van een traditie. Die mag je niet zonder meer negeren. We hebben een traditie die we niet mogen vergeten en verder moeten cultiveren. Waarom actuele kunstmuziek zo weinig aanwezig wordt gesteld en daardoor schijnbaar zijn relevantie verliest heeft te maken met hoe men een uitdrukking gaat waarderen, letterlijk waarde geven.
LV: Hetgeen jij nu zegt is een mooie samenvatting. Je zou kunnen zeggen dat er niet voldoende waardering is, in de letterlijke betekenis van dat woord, voor die typische vorm van hedendaagse kunstuiting. Maar ik lig er eigenlijk niet meer zo wakker van. De vraag stellen hoe we er iets aan kunnen doen is veel interessanter.
PP: En hoe kunnen we er iets aan doen?
LV: Door dit interview, bijvoorbeeld. Door aanwezig te zijn. Door kleine initiatieven. Door er voor te zorgen dat concertorganisatoren telkens opnieuw met hun neus op de verantwoordelijkheid worden gedrukt, hen duidelijk maken dat we bestaan. Je moet natuurlijk niet met je waar te koop lopen, maar dat is een moeilijk evenwicht. Men moet veel communiceren, veel uitleggen en zeker niet high brow doen. Dat is ook belangrijk. De muziek is natuurlijk door haar aard ingewikkeld.
PP: Er is ook niets mis met intellectuele arbeid.
LV: Nee, nee, dat bedoel ik niet, begrijp me niet verkeerd, maar de moeilijkste intellectuele arbeid kan je nog op een eenvoudige, transparante en vriendelijke manier uit leggen. Of je kan het zo uitleggen dat de hyperconceptuele aard van de kunstvorm onwaarschijnlijk complex overkomt. Ook hierin is Jan Hoet weer een voorbeeld geweest. Hij is er in geslaagd om voor een bepaald segment van de hedendaagse plastische kunst veel mensen te enthousiasmeren, te zeggen: kom kijken, hier gebeurt iets, dit is goed. We moeten misschien minder benadrukken hoe knap ons werk wel is, en hoe intellectueel.
PP: Doet de hedendaagse kunstmuzieksector dat wel? Staan pronken met een houding van hoe knap ze wel zijn, of hoe mooi? Van alle kunstkringen die ik ken vind ik net deze muziekscène een van de meest bescheidene die ik ken. Een van de dooddoeners is, dat het een elitaire kring zou zijn. Maar ze is zo open als maar kan, iedereen is welkom. Uiteraard is het intrinsiek door de aard van de activiteit elitair. Je hebt een zekere ontwikkeling, een zekere inleiding nodig om tot die taal te komen. Lucien Goethals zei treffend: ‘Veel mensen willen dat het diepzinnige zich manifesteert zoals het oppervlakkige. Dat kan niet.’
LV: Daar heeft hij groot gelijk in. Dat zou bijna een motto moeten zijn. En toch moet het mogelijk zijn om te spreken over diepzinnigheid, zodanig dat de mensen nu zich aangesproken voelen. Of zich tenminste uitgenodigd voelen om pistes te leren bewandelen om het diepzinnige op het spoor te komen. Het diepzinnige st
aat niet gelijk aan het ingewikkelde of het hermetische, per se.
PP: Of het pretentieuze, want het oppervlakkige kan ook bijzonder pretentieus zijn.
LV: Het is moeilijk om hierin een evenwicht te vinden. Ik spreek nu alleen maar over communicatie. Ik zeg niet dat kunstenaars ook maar de minste millimeter in hun denken of in hun kunst moeten bewegen in een bepaalde richting om tot die bereikbaarheid te komen. Ze moeten leren vertellen over hun muziek op een manier dat men hen wil geloven, zonder te moeten overtuigen. Het is heel moeilijk. Nederland slaagt er al jaren in om de Nederlandse muziekdagen op de kaart te zetten. Jaren geleden dacht ik dat zoiets in Vlaanderen ook zou moeten kunnen. Dat was een naïeve gedachte. Over de stadsgrenzen heen met de grote spelers iets op poten zetten om een dynamiek op gang te brengen waarin je je als sector kan tonen. Je presenteert dan wat er de laatste jaren is gemaakt. Dat hoeft niet noodzakelijk om creaties te gaan. Zo een zaken zouden hier moeten ontstaan. Daar ben ik nog altijd van overtuigd. Ik heb daar veel gesprekken over gevoerd, maar die draaien altijd uit op dezelfde vragen: wie gaat dat betalen, wie moet de subsidies aanvragen, dat is duur maar wat brengt het ons op, wie komt kijken en zo voort. Die vragen zijn niet onlogisch. Ik ben ondertussen ervaren genoeg om in te zien dat je zonder geld niets kunt beginnen. Toch blijf ik er van dromen dat het ooit hier in Vlaanderen zou kunnen ontstaan. Een soort pendant van de Nederlandse muziekdagen. Wat mij betreft mag dat Europees gaan. Dat hoeft niet per se tot onze regio beperkt te blijven.
PP: In feite is er niet zo weinig geld voor actuele kunstmuziek. Het concertaanbod is navenant ook ruim, maar het is inderdaad versnipperd. Wat ook opvallend is dat elke stad in Vlaanderen zijn eigen specifieke publiek heeft, en dat mengt zich amper. Mensen van Antwerpen zie je niet in Brussel en andersom.
LV: Daar moet je als organisator inderdaad rekening mee houden. Antwerpenaren vinden Brussel ver.
PP: Het is opmerkelijk dat de laatste tijd bij steeds meer mensen zich het inzicht vormt dat de fixatie op creatie problematisch begint te worden. Zo belandt immers veel te veel waardevol werk na de eerste opvoering meteen in de schuif. Je kan een werk of een taal alleen maar toegang geven door herhaling.
LV: Dat is juist, ja. Dat is een van de moeilijkheden van muziek. Je moet er verschillende keren naar luisteren om geleidelijk de taal te begrijpen. Er is inderdaad veel gecreëerd, en dat is goed. Maar het is inderdaad niet of weinig herhaald. De stapel nieuwe werken die er elk jaar bij komt is gigantisch, terwijl die er niet in slagen om zich te settelen, om nog maar voor een tweede beluistering in aanmerking te komen. Daarom zou het niet slecht zijn om bijvoorbeeld in die Vlaamse Muziekdagen de klemtoon op een tweede beluisteringen te leggen. Dat zou een signaal kunnen zijn. Om te zeggen dat er voor creaties andere plaatsen zijn, te zeggen dat we dat terug brengen wat wij zelf mooi gevonden hebben, of graag gespeeld hebben.
PP: Maar laat de componisten schrijven.
LV: Ja, alstublieft. Ze moeten sowieso schrijven. Desnoods zonder opdrachten. Dat is economisch misschien een raar verhaal, maar uiteindelijk is het toch zo. Als iemand dat in zich heeft moet hij dat doen. Potentiële uitvoering of niet, opdracht of niet, geld of niet. Natuurlijk, je moet kunnen leven.
PP: Meestal is die voorwaarde wel vervuld. Dus is de opdracht aan de componisten: schrijf gewoon verder.
LV: Natuurlijk. Ik vind dat wel belangrijk. Allicht. Ik zie dat er nog altijd veel gecomponeerd wordt. Dat toont dat nog altijd de temperatuur van de muziekcultuur in onze maatschappij goed is. Ondanks onze diagnose van daarnet, en ons gejammer, en misschien ons gezaag over die situatie en die niche. Er wordt gecomponeerd, er wordt geschreven. En niet alleen in Vlaanderen, in al onze buurlanden. Ik denk dat er zelden zoveel hedendaagse muziek gecomponeerd is. Dat is op zich fantastisch. Dat is een teken dat Europa helemaal niet zo het oude continent is, op sterven na dood, met een cultuur die van haar troon gestoten is. Dat laatste is misschien wel waar, maar het leeft wel. Er ontstaan nieuwe zaken. Men plaatst nog altijd de popcultuur volledig naast de ‘hogere’ cultuur. Ik vind persoonlijk de verbreding naar een populaire cultuur op zich geen slechte zaak.
PP: Een Amerikaanse schrijfster, Kathy Acker, een exponent van de Amerikaanse punkcultuur van de late jaren zeventig, stelde dat we moeten populariseren, maar niet in de zin van oppervlakkiger worden. Populariseren moet zo zijn dat iedere laag van de bevolking, ieder individu toegang moet krijgen tot de zelfde kanalen. Momenteel, zegt zij, is het zo dat de lagere bevolkingsklassen mode en rock & roll als enige kanalen heeft. De populaire muziek neemt de bovenhand, maar in wezen is dat een inperking van de mogelijkheden van de lagere bevolking. Zij krijgen hoe langer hoe minder toegang tot gesofistikeerde kanalen. De vorming van hun referentiekader wordt zo alomvattend gedomineerd door commerciële kanalen dat dat bijna dictatoriaal wordt.
LV: Ik heb toch het gevoel dat, met de huidige communicatiemiddelen waarmee we langs alle kanten bestookt worden, er veel toegankelijkheid ontstaat. Eenieder kan toch tegenwoordig toch op de hoogte zijn. Om tegenwoordig als gewone Belg niet te weten wat er gebeurt moet je toch al een kei zijn.
PP: Ja, maar hoe vorm je je achtergrond om gericht te kunnen zoeken? Het gaat over het vormen van een achtergrond.
LV: Dat is juist, maar ook daar is er toch al heel veel gebeurd.
PP: Je kan misschien op het internet informatie zoeken over Luc Van Hove, maar als je niet weet wie Luc Van Hove is, hoe kom je er dan toe om er naar te zoeken?
LV: Dat is inderdaad een verhaal waar constant aan moet gewerkt worden. Ik heb het gevoel dat dat voor een stuk wel gebeurt, door de vele inspanningen van de Vlaamse Gemeenschap, via heel dat netwerk van culturele centra en zo voort. Ik geloof er op zich wel in dat op die manier de culturele uitingen dichter bij de mensen worden gebracht. Ik vind dat een heel waardevol iets. Er gebeuren inspanningen. Mensen moeten zich natuurlijk uitgenodigd weten.
PP: Muziek beluisteren is een zeer veeleisende activiteit. Iedereen heeft natuurlijk de faculteit om te luisteren, maar niet iedereen getroost zich de moeite om zich neer te zetten en geconcentreerd met niets anders bezig te zijn dan met wat hij hoort. Er is een zeer grote muziekproductie, maar het overgrote deel ervan dat we horen is achtergrondmuziek. Bij beeldende kunsten heb je de mogelijkheid om je aandacht te doseren, of je kijkt gewoon weg. Bij kunstmuziek kan je bovendien niet eens jezelf afleiden door te bewegen en te dansen.
LV: Het is met andere woorden toch een kunstvorm die iets heel dwingends heeft. Mensen laten zich vandaag terecht minder dwingen. Je moet ze echt overtuigen, willen ze die inspanning opbrengen. De kunstmuziek heeft iets dominants, ze heeft het imperatief: beluister mij. Dat moet ook, want anders heeft het geen zin. Zit stil en concentreert u, en niet een seconde, maar een hele tijd, zolang als ik mijn verhaal doe. Maar wat je zegt is interessant. We moeten inderdaad vertrekken van het luisteren. En daar moet niet moeilijk over gedaan worden. Zo kan je de mensen uitnodigen om stil te staan bij hoe ze naar iets luisteren. Het luisteren herdefiniëren, bij wijze van spreken. Men stelt vaak dat je om te begrijpen wat nu gecomponeerd wordt de hele achtergrond van de kunstmuziek moet kennen. Maar ik denk eerlijk gezegd dat dat niet waar is. Je kan op elk moment instappen. In plastische kunsten leer je kijken, in muziek leer je luisteren. Het is niet meer dan dat.
PP: Bij de plastische kunst wordt het samengaan van de zintuiglijke activiteit, het kijken, en de conceptuele activiteit, wat er mee wordt bedoeld wel geaccepteerd. Als bij muziek het proces, de structuur dominant wordt, wordt het gediskwalificeerd als elitair.
LV: Dan wordt luisteren als veel moeilijker aanzien. Alsof de directheid van het luisteren opeens vervalt. Dat zijn vooroordelen. Veel mensen hebben angst voor complexiteit bij muziek. En die angst respecteer ik, want die is eerlijk en oorspronkelijk. Ik heb dat al vaak gemerkt. Van zodra er moet nagedacht worden bij muziek, durven ze al bijna niet meer te luisteren. Want je moet al zoveel weten. Maar dat klopt niet. In wezen is de complexiteit een composers matter. Al wat telt is de auditieve werkelijkheid die zich voor uw oor ontvouwt. That’s it. Je moet je open stellen voor de directheid, voor de onmiddellijke ervaring. Met de intellectuele component heb je initieel geen zaken. Eerst moet het luisteren in orde zijn. De bereidheid en de ontvankelijkheid. Een ontvankelijkheid waarbij je bereid bent om iets nieuw te ontvangen en de andere luistercategorieën te laten vallen.
Peter-Paul De Temmerman
journalist actuele kunstmuziek
15 januari 2007
Elders op Oorgetuige : Luc Van Hove 50 !, 22/01/2007
PP: In Vlaanderen bent u een van de boegbeelden van de actuele kunstmuziek. Actuele kunstmuziek is een specifiek segment in het geheel van de kunstproductie van vandaag. De meest dominante muziek vandaag is popmuziek. Hoe positioneren die twee zich ten opzichte van elkaar in het culturele aanbod van vandaag?
LV: Het is duidelijk dat de populaire cultuur veel dominanter is. Er is natuurlijk ook nog de klassieke muziek. Je hoort wel eens alarmerende berichten dat er ook daar een achteruitgang zou zijn, wat publieksaantallen en cd-verkoop betreft. Daarbinnen heb je de ernstige kunstmuziekproductie. Dat is volgens mij een hele kleine niche binnen dat hele veld. Ik heb altijd de indruk dat hedendaagse kunstmuziek heel weinig aanwezig is, om het positief te zeggen, in het maatschappelijke debat, ook zelfs in het maatschappelijk-culturele debat. Het lijkt zelfs bijna alsof het er niet toe doet.
PP: Ernstige cultuuruitdrukkingen zullen altijd wel voor een deel in de marge blijven. Maar van alle uitingen lijkt kunstmuziek mij ook de meest gemarginaliseerde. Actuele kunstmuziek hoort bijna niet tot het pakket van de uitdrukkingen van vandaag, waar dat bij andere kunstdisciplines wel zo is. Hebt u daar een verklaring voor?
LV: Dat is zo. Dat is een van mijn grote vragen en bezorgdheden. Ik ben er door geïntrigeerd hoe dat zou komen. Je merkt inderdaad dat vele hedendaagse kunstvormen, zeker literatuur, maar ook plastische kunsten, die toch ook ‘moeilijk en ondoordringbaar’ zijn, veel meer aanwezig zijn. Wat is er nu toch in godsnaam aan hedendaagse kunstmuziek zo specifiek dat het er moeilijk in slaagt om er toe te doen, om door te dringen? Volgens mij ligt het een beetje aan de aard van de kunstvorm zelf. Muziek is sowieso een abstracte kunstvorm, die niet tastbaar is, niet zichtbaar is. Het is de meest efemere kunstvorm, daardoor de meest kwetsbare ook. Je moet er alleen maar, en puur en alleen maar naar luisteren. Als je dan nog via die meest zuivere zintuiglijke benadering niet onmiddellijk aangesproken wordt door de sensatie die je hoort, dan is de bereidheid volgens mij niet groot om mee te gaan in een verhaal. Een verhaal dat sowieso nogal moeilijk ligt, omdat muziek eigenlijk niet per se een verhaal behoeft. Het is moeilijk vertaalbaar in woorden. En bovendien is het vaak een complex avontuur voor het oor.
PP: Heeft het ook niet te maken met het feit dat er een loskoppeling van een referentiekader is geweest in de afgelopen eeuw? De conservatoria zijn traditioneel gezien toch niet de voorvechters geweest van een handhaven van de uitdrukkingen van vandaag. Ik constateer toch dat je perfect een volledige muzikale opleiding kan doorlopen zonder op de hoogte te zijn van de uitdrukkingen van vandaag. Dat is binnen geen enkele andere kunstopleiding denkbaar. Dat is al een eerste discrepantie. Maar ook in het vormen van een referentiekader schort er iets wat de blootstelling aan nieuwe muziek betreft. Klara beperkt zich toch een zeer eng historisch kader. De westerse kunstmuziek lijkt af te lopen bij de laatromantiek. Dat er dus eigenlijk geen referentiekader wordt gevormd, is toch een zeer groot probleem.
LV: Ik denk ook dat dat een zeer groot probleem is. Maar toch gaat het volgens mij dieper terug naar de aard van de muziek zelf. Er is daar iets gebeurd in het begin van de twintigste eeuw met de implosie of explosie van de tussen aanhalingstekens beluisterbare, tonale, muziek. De wegen die sindsdien bewandeld zijn hebben een kloof doen ontstaan, een onbegrip. Het feit dat Klara weinig hedendaagse muziek laat horen is daar nog steeds een gevolg van. In conservatoria slaagt de hedendaagse muziek er maar zeer moeilijk in om ook jonge mensen te enthousiasmeren, om hen iets te zeggen.
PP: Is die kloof niet kunstmatig, gecreëerd? Het is toch eigenaardig dat de jeugd enkel in deze specifieke kunstvorm moeilijk te enthousiasmeren is voor uitdrukkingen van vandaag.
LV: Dat is juist, maar ik denk niet dat die kloof kunstmatig ontstaan is. Daarvoor is ze te diep en blijft ze te diep. Om het een beetje stout te zeggen is een componist als Schoenberg, hoe zeer ik hem ook bewonder en er de grote genialiteit van inzie, er eigenlijk niet in geslaagd en slaagt hij er nog steeds niet in om deel te worden van een groter referentiekader. Hij dringt niet door tot een soort collectief cultureel bezit. Het blijft een vorm van laboratoriumkunst, een zoektocht naar nieuwe wegen. Daar begint het al. Het gaat zo ver terug volgens mij.
PP: Waarom heeft de liefhebber van beeldende kunst de sprong van figuratief naar abstract wel gemaakt?
LV: Je hebt groot gelijk. Dat is een van de vragen die ik mij daarbij stel. Ik heb daar ook niet meteen een antwoord op. Ik zie ook om mij heen dat de plastische kunsten er de hele twintigste eeuw veel beter in geslaagd is om begrepen te worden dan veel kunstmuziek van de twintigste eeuw. Ook hier is dat volgens mij door de aard van de kunstvorm. Het is visueel, het is geen tijdskunst, het is momentaan en instant.
PP: En het is vermarktbaar. Je kan er een prijs opplakken. Een paar kunstpausen hebben vanuit een moeilijk verifieerbaar gezag de dominante strekking in de beeldende kunst vastgelegd en gepromoot als exponent van onze cultuur.
LV: Die kunstpausen spelen inderdaad een ongelofelijke rol. We mogen niet ontkennen dat een figuur als Jan Hoet voor de plastische kunsten hier in België en zelfs daarbuiten enorm belangrijk is geweest. We hebben ook enkele publiekstrekkers als Panamarenko en Jan Fabre. Deze mensen slagen erin om verkoopbaar te zijn, om aanwezig te zijn. Wij zouden een soort charismatische figuur in onze rangen moeten hebben die onze muziek, niet alleen van onze Belgische componisten, maar überhaupt, in de media plaatst. Iemand die op een eerlijke manier, zoals Jan Hoet dat doet, zegt dat hier moet naar geluisterd worden, dit er toe doet. Die dat uitlegt. We moeten het uitleggen en blijven uitleggen. Maar je wordt er natuurlijk op de duur wel moe van, van het te blijven uitleggen. De muziek moet uiteindelijk zelf spreken. Maar ik ben er diep van overtuigd dat omdat muziek een tijdskunst is, ze ongelofelijk veel aandacht vraagt, en niet zomaar even, maar continu. Anders kan je het verhaal van een stuk niet begrijpen. En het vraagt ook een herhaalde beluistering. Bovendien zou het in ideale omstandigheden ook altijd opnieuw een beluistering op scène moeten zijn. Iets aan muziek is theater. Het moet gespeeld worden. Het moet van vlees en bloed zijn. Dat is een moeilijke zaak. Daar komt dan nog bij dat de muziek zelf ook heel complex is. Veel van wat twintigste eeuwse componisten en componisten van vandaag gedaan hebben is niet eenvoudig. Je moet een hele drempel over om het verhaal en wat ze proberen uit te drukken en hoe ze het uitdrukken en wat er aan directe esthetische ervaring aanwezig kan zijn te kaderen. Ik spreek nog niet over begrijpen, maar enkel kaderen, om een begin te kunnen maken van appreciatie. Dat is moeilijk. Dat is niet direct.
PP: Het heeft toch ook met sexappeal te maken. Ik ken veel mensen in mijn omgeving die wel de inspanning willen getroosten om bijvoorbeeld Ornette Coleman of andere free jazz mu
zikanten te leren waarderen. Dat is toch ook geen eenvoudige muziek. Maar hier is er nog een ander aspect aan verbonden. Bij free jazz gaat het in belangrijke mate over extase, het buiten zichzelf treden, terwijl zeker de West-Europese kunstmuziek vooral een interieure kunst is, een cerebrale kunst.
LV: Dat is zeker juist. En het cerebrale is niet sexy. Ik vind dat cerebrale wel aantrekkelijk. Maar blijkbaar krijgt men de indruk dat je door heel veel lagen moet om direct gepakt te worden. Er is misschien zelfs niet eens een directe wil aanwezig in die muziek om onmiddellijk te communiceren. Ik denk niet dat Anton Webern of Alban Berg bezig waren met de aanspreekbaarheidsfactor van hun muziek. Ze waren bezig met een intern verhaal dat zo coherent mogelijk was.
PP: Hoe plaats je jezelf in die verhouding tussen het publiek en het interne verhaal?
LV: Ik wil me niet vergelijken met die groten, maar ik herken me daar wel in. Als je componeert ben je in de eerste plaats bezig met de heel intrinsieke, letterlijk interieure zaken als de coherentie, de structuur, de zo logisch mogelijke ontwikkeling van het muzikale idee. Daarin spelen inderdaad de publieksfactoren minder een rol. Maar er komen ook andere zaken bij kijken. Als kunstenaar heb je geen andere keuze, zeker vandaag, dan te trachten aanwezig te zijn. In het maatschappelijk debat, in de media. Je moet tenminste je eigen muziek aanwezig stellen. Het gaat niet om jezelf als persoon, maar je moet je aanwezig stellen in je kunst.
PP: Wat niet aanwezig is bestaat niet.
LV: Inderdaad. Er is al zoveel dat geproduceerd wordt, dat men denkt: So be it, the next one. Het is een harde wereld.
PP: Een ding ontsnapt me toch een beetje. Actuele kunstmuziek zal allicht cerebraal zijn, maar dan vooral in het ontstaansproces. Dat is het structurerende aspect van het métier. Maar hoe dan ook blijft muziek toch een van de meest lichamelijke uitdrukkingsvormen. Diegene die de partituur verklankt moet zijn lichaam gebruiken, zijn adem of zijn handen. Maar ook om het te ontvangen heb je alleen maar je lichaam.
LV: Dat is juist. Dat is een van de tegenstrijdigheden. Het is inderdaad een van de meest fysische uitdrukkingen. Musiceren is een enorm lijfelijke ervaring. En het is pure emotie en beleving. Toch kunnen we alleen maar constateren dat het een niche is en een niche blijft. Het bestendigt zich. Er is niet zoveel hedendaagse kunstmuziek die er in slaagt om dat te doorbreken.
PP: Ik vind het een beetje jammer dat jouw houding tamelijk defensief is: we zitten in een niche.
LV: Geloof jij dat niet? Ik zeg niet dat ik accepteer dat we in een niche zitten. Ik verzet mij daar al heel mijn leven de facto tegen, alleen al door het feit dat ik componeer, dat ik lesgeef en zo voort. Ik probeer heus wel ambassadeur voor actuele kunstmuziek te zijn. Maar ik constateer. Ik probeer de diepe fundamenten te achterhalen hoe het komt dat een kunstvorm gemarginaliseerd wordt. Het raakt mij echt. Allicht. Als je als kunstenaar merkt dat je totaal afwezig bent, niet bestaat omzeggen, dan zet je dat toch aan het denken. In de breedste zin van het woord cultuur, kan je toch alleen maar vaststellen dat onze kunstvorm niet wordt gecultiveerd. Dat is geen cultuur in de oude betekenis van het woord. Dat vind ik vreselijk jammer. Want dan vraag ik me af wat mijn maatschappelijke relevantie is. Je moet daar dagelijks in blijven geloven. Ik wil u zeker volgen. Laat ons in godsnaam vechten tegen dat niche denken.
PP: Vandaag is de gedachte dat maatschappelijke relevantie gemeten wordt aan aantallen dominant. Dat is een valse manier van meten.
LV: Ik kom in zeer verschillende milieus. Maar ook gecultiveerde mensen, intellectuelen, al wat je wilt, weten van actuele kunstmuziek niets. Muziek in het algemeen valt nog mee. Maar dat is dan altijd hetzelfde, de achttiende en negentiende eeuw. De grote meesters. Maar twintigste eeuwse muziek? Als die muziek zelfs niet tot de canon behoort van mensen die zich als intellectueel mogen bestempelen, is er echt iets mis. Dan ben ik echt bezorgd.
PP: Je spreekt altijd over twintigste eeuwse muziek. Maar muziek uit de jaren vijftig, zestig en zeventig is in wezen historische muziek. Bijvoorbeeld Lachenmann heeft zijn paradigmata geformuleerd eind de jaren zestig, begin de jaren zeventig. Hij leeft nog en is nog altijd bezig, en hij heeft zeker nog veel invloed. Maar een culturele context staat niet stil, ook niet die van de kunstmuziek. De componisten van vandaag die nu hun muzikale grammatica en vocabularium formuleren zijn diegenen die in een wereld leven waarin de dominantie van de kunstmuziek allang is doorbroken. We leven in een periode waarin een zeer ruime consensus bestaat dat de West-Europese cultuur als dusdanig niet meer de meest dominante is. Het probleem is een relativisme ten aanzien van de verworvenheden van het West-Europese denken en de uitingen ervan. Actuele kunstmuziek is een verfijnde vorm van cultiveren van een traditie. Die mag je niet zonder meer negeren. We hebben een traditie die we niet mogen vergeten en verder moeten cultiveren. Waarom actuele kunstmuziek zo weinig aanwezig wordt gesteld en daardoor schijnbaar zijn relevantie verliest heeft te maken met hoe men een uitdrukking gaat waarderen, letterlijk waarde geven.
LV: Hetgeen jij nu zegt is een mooie samenvatting. Je zou kunnen zeggen dat er niet voldoende waardering is, in de letterlijke betekenis van dat woord, voor die typische vorm van hedendaagse kunstuiting. Maar ik lig er eigenlijk niet meer zo wakker van. De vraag stellen hoe we er iets aan kunnen doen is veel interessanter.
PP: En hoe kunnen we er iets aan doen?
LV: Door dit interview, bijvoorbeeld. Door aanwezig te zijn. Door kleine initiatieven. Door er voor te zorgen dat concertorganisatoren telkens opnieuw met hun neus op de verantwoordelijkheid worden gedrukt, hen duidelijk maken dat we bestaan. Je moet natuurlijk niet met je waar te koop lopen, maar dat is een moeilijk evenwicht. Men moet veel communiceren, veel uitleggen en zeker niet high brow doen. Dat is ook belangrijk. De muziek is natuurlijk door haar aard ingewikkeld.
PP: Er is ook niets mis met intellectuele arbeid.
LV: Nee, nee, dat bedoel ik niet, begrijp me niet verkeerd, maar de moeilijkste intellectuele arbeid kan je nog op een eenvoudige, transparante en vriendelijke manier uit leggen. Of je kan het zo uitleggen dat de hyperconceptuele aard van de kunstvorm onwaarschijnlijk complex overkomt. Ook hierin is Jan Hoet weer een voorbeeld geweest. Hij is er in geslaagd om voor een bepaald segment van de hedendaagse plastische kunst veel mensen te enthousiasmeren, te zeggen: kom kijken, hier gebeurt iets, dit is goed. We moeten misschien minder benadrukken hoe knap ons werk wel is, en hoe intellectueel.
PP: Doet de hedendaagse kunstmuzieksector dat wel? Staan pronken met een houding van hoe knap ze wel zijn, of hoe mooi? Van alle kunstkringen die ik ken vind ik net deze muziekscène een van de meest bescheidene die ik ken. Een van de dooddoeners is, dat het een elitaire kring zou zijn. Maar ze is zo open als maar kan, iedereen is welkom. Uiteraard is het intrinsiek door de aard van de activiteit elitair. Je hebt een zekere ontwikkeling, een zekere inleiding nodig om tot die taal te komen. Lucien Goethals zei treffend: ‘Veel mensen willen dat het diepzinnige zich manifesteert zoals het oppervlakkige. Dat kan niet.’
LV: Daar heeft hij groot gelijk in. Dat zou bijna een motto moeten zijn. En toch moet het mogelijk zijn om te spreken over diepzinnigheid, zodanig dat de mensen nu zich aangesproken voelen. Of zich tenminste uitgenodigd voelen om pistes te leren bewandelen om het diepzinnige op het spoor te komen. Het diepzinnige st
aat niet gelijk aan het ingewikkelde of het hermetische, per se.
PP: Of het pretentieuze, want het oppervlakkige kan ook bijzonder pretentieus zijn.
LV: Het is moeilijk om hierin een evenwicht te vinden. Ik spreek nu alleen maar over communicatie. Ik zeg niet dat kunstenaars ook maar de minste millimeter in hun denken of in hun kunst moeten bewegen in een bepaalde richting om tot die bereikbaarheid te komen. Ze moeten leren vertellen over hun muziek op een manier dat men hen wil geloven, zonder te moeten overtuigen. Het is heel moeilijk. Nederland slaagt er al jaren in om de Nederlandse muziekdagen op de kaart te zetten. Jaren geleden dacht ik dat zoiets in Vlaanderen ook zou moeten kunnen. Dat was een naïeve gedachte. Over de stadsgrenzen heen met de grote spelers iets op poten zetten om een dynamiek op gang te brengen waarin je je als sector kan tonen. Je presenteert dan wat er de laatste jaren is gemaakt. Dat hoeft niet noodzakelijk om creaties te gaan. Zo een zaken zouden hier moeten ontstaan. Daar ben ik nog altijd van overtuigd. Ik heb daar veel gesprekken over gevoerd, maar die draaien altijd uit op dezelfde vragen: wie gaat dat betalen, wie moet de subsidies aanvragen, dat is duur maar wat brengt het ons op, wie komt kijken en zo voort. Die vragen zijn niet onlogisch. Ik ben ondertussen ervaren genoeg om in te zien dat je zonder geld niets kunt beginnen. Toch blijf ik er van dromen dat het ooit hier in Vlaanderen zou kunnen ontstaan. Een soort pendant van de Nederlandse muziekdagen. Wat mij betreft mag dat Europees gaan. Dat hoeft niet per se tot onze regio beperkt te blijven.
PP: In feite is er niet zo weinig geld voor actuele kunstmuziek. Het concertaanbod is navenant ook ruim, maar het is inderdaad versnipperd. Wat ook opvallend is dat elke stad in Vlaanderen zijn eigen specifieke publiek heeft, en dat mengt zich amper. Mensen van Antwerpen zie je niet in Brussel en andersom.
LV: Daar moet je als organisator inderdaad rekening mee houden. Antwerpenaren vinden Brussel ver.
PP: Het is opmerkelijk dat de laatste tijd bij steeds meer mensen zich het inzicht vormt dat de fixatie op creatie problematisch begint te worden. Zo belandt immers veel te veel waardevol werk na de eerste opvoering meteen in de schuif. Je kan een werk of een taal alleen maar toegang geven door herhaling.
LV: Dat is juist, ja. Dat is een van de moeilijkheden van muziek. Je moet er verschillende keren naar luisteren om geleidelijk de taal te begrijpen. Er is inderdaad veel gecreëerd, en dat is goed. Maar het is inderdaad niet of weinig herhaald. De stapel nieuwe werken die er elk jaar bij komt is gigantisch, terwijl die er niet in slagen om zich te settelen, om nog maar voor een tweede beluistering in aanmerking te komen. Daarom zou het niet slecht zijn om bijvoorbeeld in die Vlaamse Muziekdagen de klemtoon op een tweede beluisteringen te leggen. Dat zou een signaal kunnen zijn. Om te zeggen dat er voor creaties andere plaatsen zijn, te zeggen dat we dat terug brengen wat wij zelf mooi gevonden hebben, of graag gespeeld hebben.
PP: Maar laat de componisten schrijven.
LV: Ja, alstublieft. Ze moeten sowieso schrijven. Desnoods zonder opdrachten. Dat is economisch misschien een raar verhaal, maar uiteindelijk is het toch zo. Als iemand dat in zich heeft moet hij dat doen. Potentiële uitvoering of niet, opdracht of niet, geld of niet. Natuurlijk, je moet kunnen leven.
PP: Meestal is die voorwaarde wel vervuld. Dus is de opdracht aan de componisten: schrijf gewoon verder.
LV: Natuurlijk. Ik vind dat wel belangrijk. Allicht. Ik zie dat er nog altijd veel gecomponeerd wordt. Dat toont dat nog altijd de temperatuur van de muziekcultuur in onze maatschappij goed is. Ondanks onze diagnose van daarnet, en ons gejammer, en misschien ons gezaag over die situatie en die niche. Er wordt gecomponeerd, er wordt geschreven. En niet alleen in Vlaanderen, in al onze buurlanden. Ik denk dat er zelden zoveel hedendaagse muziek gecomponeerd is. Dat is op zich fantastisch. Dat is een teken dat Europa helemaal niet zo het oude continent is, op sterven na dood, met een cultuur die van haar troon gestoten is. Dat laatste is misschien wel waar, maar het leeft wel. Er ontstaan nieuwe zaken. Men plaatst nog altijd de popcultuur volledig naast de ‘hogere’ cultuur. Ik vind persoonlijk de verbreding naar een populaire cultuur op zich geen slechte zaak.
PP: Een Amerikaanse schrijfster, Kathy Acker, een exponent van de Amerikaanse punkcultuur van de late jaren zeventig, stelde dat we moeten populariseren, maar niet in de zin van oppervlakkiger worden. Populariseren moet zo zijn dat iedere laag van de bevolking, ieder individu toegang moet krijgen tot de zelfde kanalen. Momenteel, zegt zij, is het zo dat de lagere bevolkingsklassen mode en rock & roll als enige kanalen heeft. De populaire muziek neemt de bovenhand, maar in wezen is dat een inperking van de mogelijkheden van de lagere bevolking. Zij krijgen hoe langer hoe minder toegang tot gesofistikeerde kanalen. De vorming van hun referentiekader wordt zo alomvattend gedomineerd door commerciële kanalen dat dat bijna dictatoriaal wordt.
LV: Ik heb toch het gevoel dat, met de huidige communicatiemiddelen waarmee we langs alle kanten bestookt worden, er veel toegankelijkheid ontstaat. Eenieder kan toch tegenwoordig toch op de hoogte zijn. Om tegenwoordig als gewone Belg niet te weten wat er gebeurt moet je toch al een kei zijn.
PP: Ja, maar hoe vorm je je achtergrond om gericht te kunnen zoeken? Het gaat over het vormen van een achtergrond.
LV: Dat is juist, maar ook daar is er toch al heel veel gebeurd.
PP: Je kan misschien op het internet informatie zoeken over Luc Van Hove, maar als je niet weet wie Luc Van Hove is, hoe kom je er dan toe om er naar te zoeken?
LV: Dat is inderdaad een verhaal waar constant aan moet gewerkt worden. Ik heb het gevoel dat dat voor een stuk wel gebeurt, door de vele inspanningen van de Vlaamse Gemeenschap, via heel dat netwerk van culturele centra en zo voort. Ik geloof er op zich wel in dat op die manier de culturele uitingen dichter bij de mensen worden gebracht. Ik vind dat een heel waardevol iets. Er gebeuren inspanningen. Mensen moeten zich natuurlijk uitgenodigd weten.
PP: Muziek beluisteren is een zeer veeleisende activiteit. Iedereen heeft natuurlijk de faculteit om te luisteren, maar niet iedereen getroost zich de moeite om zich neer te zetten en geconcentreerd met niets anders bezig te zijn dan met wat hij hoort. Er is een zeer grote muziekproductie, maar het overgrote deel ervan dat we horen is achtergrondmuziek. Bij beeldende kunsten heb je de mogelijkheid om je aandacht te doseren, of je kijkt gewoon weg. Bij kunstmuziek kan je bovendien niet eens jezelf afleiden door te bewegen en te dansen.
LV: Het is met andere woorden toch een kunstvorm die iets heel dwingends heeft. Mensen laten zich vandaag terecht minder dwingen. Je moet ze echt overtuigen, willen ze die inspanning opbrengen. De kunstmuziek heeft iets dominants, ze heeft het imperatief: beluister mij. Dat moet ook, want anders heeft het geen zin. Zit stil en concentreert u, en niet een seconde, maar een hele tijd, zolang als ik mijn verhaal doe. Maar wat je zegt is interessant. We moeten inderdaad vertrekken van het luisteren. En daar moet niet moeilijk over gedaan worden. Zo kan je de mensen uitnodigen om stil te staan bij hoe ze naar iets luisteren. Het luisteren herdefiniëren, bij wijze van spreken. Men stelt vaak dat je om te begrijpen wat nu gecomponeerd wordt de hele achtergrond van de kunstmuziek moet kennen. Maar ik denk eerlijk gezegd dat dat niet waar is. Je kan op elk moment instappen. In plastische kunsten leer je kijken, in muziek leer je luisteren. Het is niet meer dan dat.
PP: Bij de plastische kunst wordt het samengaan van de zintuiglijke activiteit, het kijken, en de conceptuele activiteit, wat er mee wordt bedoeld wel geaccepteerd. Als bij muziek het proces, de structuur dominant wordt, wordt het gediskwalificeerd als elitair.
LV: Dan wordt luisteren als veel moeilijker aanzien. Alsof de directheid van het luisteren opeens vervalt. Dat zijn vooroordelen. Veel mensen hebben angst voor complexiteit bij muziek. En die angst respecteer ik, want die is eerlijk en oorspronkelijk. Ik heb dat al vaak gemerkt. Van zodra er moet nagedacht worden bij muziek, durven ze al bijna niet meer te luisteren. Want je moet al zoveel weten. Maar dat klopt niet. In wezen is de complexiteit een composers matter. Al wat telt is de auditieve werkelijkheid die zich voor uw oor ontvouwt. That’s it. Je moet je open stellen voor de directheid, voor de onmiddellijke ervaring. Met de intellectuele component heb je initieel geen zaken. Eerst moet het luisteren in orde zijn. De bereidheid en de ontvankelijkheid. Een ontvankelijkheid waarbij je bereid bent om iets nieuw te ontvangen en de andere luistercategorieën te laten vallen.
Peter-Paul De Temmerman
journalist actuele kunstmuziek
15 januari 2007
Elders op Oorgetuige : Luc Van Hove 50 !, 22/01/2007
Genoten van de interviews met Luc Van Hove en Luca Francesconi. Een interessante voortzetting van ons gesprek gisteren in ‘de Sol’.
Gyorgy Ligeti heb ik leren kennen via Kubrick. Heel wat mensen hebben me gezegd hoe prachtig ze deze muziek wel vonden.
Ook Zbigniev Preisner, de huiscomponist van Kieslowski, heb ik via het medium film leren kennen.
Ik weet niet of Preisner tot de kunstmuziek gerekend wordt. Zijn werk is heel melodieus. Ik weet niet of het één het ander uitsluit. Ik denk het niet. Het is misschien niet vernieuwend. Daarvoor ken ik er te weinig van. Ik ken er eigenlijk niets van. Maar ik denk dat Ligeti in zijn tijd wel degelijk vernieuwend was.
Ik wil maar zeggen: er is wel degelijk een mogelijkheid om te verbreden. Ik denk wel dat mevrouw Acker gelijk heeft als ze zegt dat er moet gepopulariseerd worden en niet in de oppervlakkige zin. Spijtig genoeg is de tendens volgens mij de laatste 10, 20 jaar omgekeerd.
De hongaars-nederl. componist Geza Frid heeft eens opgemerkt,dat voor de ontwikkeling van de nieuwe muziek teveel de nadruk is gelegd
op Schönberg,en in verhouding te weinig op de vernieuwingen van de fransen(Debussy) en de oosteuropese muziek(Bartók,Strawinsky),die aansluiting zoekt bij de volksmuziek.
In West-Europa is het laatste nauwelijks nog mogelijk,in Oost-Europa is de volksmuziek
een basis bij het muziekonderwijs.
H.Wallin