In memoriam Lucien Goethals : een gesprek uit de archieven

Lucien Goethals Lucien Goethals is op 12 december 2006 in Gent overleden. Samen met generatiegenoten als Karel Goeyvaerts, Louis De Meester, Norbert Rosseau en Claude Coppens heeft hij onmiskenbaar de bakens van de nieuwe muziek in ons land mee uitgezet. De laatste jaren wordt het pionierswerk, de visie en zeker de muziek van Goethals opnieuw ten volle gewaardeerd. Dat is lange tijd anders geweest. Het is echter nog maar zeer de vraag of Goethals ooit zal worden opgenomen in het pantheon waar de gevestigde structuren als Klara hun zelfverklaarde goden zo graag laten schitteren. Goethals’ leven en werk is immers altijd verstoken gebleven van populariserende en polariserende tendensen. Hij verfoeide het feit dat men veel actuele kunstmuziek diskwalificeerde als elitair. Kunst is immers maar elitair in zoverre ze gecultiveerd en geraffineerd is. Dat is geen tekort maar een kwaliteit, dus zeker niet iets dat men moet mijden. ‘Veel mensen wensen dat het diepzinnige zich manifesteert zoals het oppervlakkige. En dat kan niet.’zei hij hierover.

Lucien Goethals werd in Gent geboren, maar leefde van 1933 tot 1947 met zijn familie in Buenos Aires (Argentinië), waar hij op negenjarige leeftijd zijn muziekstudies begon. Na zijn terugkeer studeerde hij orgel en muziektheorie aan het Gentse conservatorium. In de jaren vijftig was Vlaanderen op muzikaal gebied uitgesproken conservatief. Componisten als Debussy of Ravel golden aan de conservatoria als extreme modernisten. De ontwikkelingen die bij Schönberg en Webern waren begonnen werden er gewoon genegeerd. Hetzelfde gold, in mindere mate, voor het openbare muziekleven van die tijd. Wellicht heeft deze terughoudendheid de weerbarstigheid van de toen jonge creatieve componisten aangewakkerd. De internationale ontwikkelingen werden door hen op de voet gevolgd, en zelfs mee bepaald. Naast de ontwikkeling van Schönbergs dodecafonie was de opkomst van de bandrecorder in de jaren vijftig een belangrijk feit. De studie, het hanteren en bewerken van onder meer concrete geluiden deed zijn intrede. Als enige grote instelling speelde de openbare radio omroep een belangrijke rol in de ontwikkeling en de vertolking van de nieuwe, elektro-akoestische muziek. Vooral op dit gebied was Goethals een belangwekkende pionier. Goethals werk en reputatie is sterk verbonden met het Gentse IPEM, het Instituut voor Psychoacustica en Elektronische Muziek, dat onder meer door hem en Louis De Meester in 1963 officieel werd gesticht. Dit instituut speelde in op de tendensen uit Duitsland, Frankrijk, Nederland en Italië. In de jaren zestig was Gent een belangrijke ontmoetingplaats voor vernieuwende componisten, waaronder ook veel buitenlanders, zoals Helmut Lachenmann. Gelijktijdig met IPEM onstond ook de groep Spectra rond o.a. Herman Sabbe, Philippe Boesmans, Pierre Bartholomée, Karel Goeyvaerts en Norbert Rosseau en weerom Goethals. Zij verdedigden de toenmalige actuele muziek en zorgde voor een kader voor de theoretische en praktische vraagstukken er rond. Midden de jaren zeventig verslechterde het klimaat voor nieuwe muziek in Vlaanderen weerom sterk. Vanaf de jaren tachtig maakte het dictaat van de luister- en kijkcijfers zijn opgang, en verloren de media hun belangstelling. Symptomatisch was in 1987 het verbreken door de BRTN van de samenwerking met het IPEM. Toch kunnen we de laatste jaren spreken van een hernieuwde belangstelling en een nieuw elan, waarbij Goethals’ inspiratie zeker niet te verwaarlozen is. In 1993 richtten Alvaro Guimaraes en Filip Rathé het Spectra Ensemble op, trouw aan de geest van de historische Spectra Groep, het IPEM heeft sinds enkele jaren als onderzoekscentrum een tweede adem gevonden, en in 1996 werd zelfs de Stichting Lucien Goethals opgericht. De componist zelf was van deze laatste niet de stichter, maar leende wel zijn naam, en blijft zo symbool staan voor de nieuwe muziek in Vlaanderen.

Hieronder een gesprek dat Peter Paul de Temmerman in 2001 met Lucien Goethals had.

PP: U bent de ouderdomsdeken van de naoorlogse kunstmuziek in Vlaanderen. Kunt u een beeld schetsen van het muziekleven van de afgelopen decennia?

Lucien Goethals: In de jaren vijftig, zelfs iets daarvoor begint Pierre Schaeffer (Frankrijk, 1910 – 1995) met zijn pionierswerk in de concrete muziek. (Schaeffer koos voor zijn muziek de naam musique concrète, om het te onderscheiden van de genoteerde muziek, die hij de musique abstraite noemde. Musique concrète was rechtstreeks op de toonband gemaakte muziek die vertrok van werkelijke, concrete geluiden die gemanipuleerd werden, maar ook de toonband zelf werd gemanipuleerd door ondermeer knip- en plakwerk. Dit procédé verving als dusdanig het neerschrijven van noten op papier, PP) In 1953 verschijnt Stockhausen met zijn studies (Klavierstücke en Kontrapunkte. Hierin past hij het zogenaamde. ‘punctuele serialisme’ toe, waarin alle ‘parameters’ (hoogte-duur-sterkte-kleur) van de muziek in reeksen worden geordend. Alle ordeningsdimensies van de muziek in elk van hun elementen dienen te gehoorzamen aan eenzelfde structuurbeginsel. Deze structuurregel dient tevens de interne opbouw van het klankmateriaal te bepalen, PP). Hoewel dit strikte serialisme erg invloedrijk was heeft in de loop der jaren iedereen hierna zijn eigen vorm gevonden, en is de kunstmuziek stelselmatig rijker geschakeerd geworden De epigonen niet te na gesproken, die zijn blijven componeren volgens de reekskes.

PP : Tot de jaren zeventig was er een relatieve grote aandacht van publieke instanties als de BRT voor de toen actuele muziek. Vanaf de jaren tachtig kalft dat af tot het vacuüm waarin we nu zitten.

LG: Nu is het inderdaad een ramp voor wat ik noem de ‘culturele’ muziek. Het woord cultuur wordt vandaag zodanig misbruikt, dat ik het nog nauwelijks durf uit te spreken. Het heeft alleszins nog weinig te maken met het gecultiveerd zijn te maken. Er is bij de jonge generatie wel een kentering te merken. Veel jongeren willen terug nieuwe muziek uitvoeren, en zelfs trachten muziek uit de vorige decennia herontdekken. Ook veel mensen die uit de zogenaamde licht muziek komen, dj’s, ontdekken dat in de jaren vijftig en zestig ook elektronische muziek bestond. We hebben deze tendens aan den lijve ondervonden. Een duidelijke illustratie hiervan is de geschiedenis van het IPEM. In 1962 werd het IPEM officieus opgericht, in 1963 officieel gesticht. In 1987, hoewel de studio nog op volle toeren draaide, heeft de toenmalige BRT zich teruggetrokken. De redenen hiertoe waren ondermeer omdat IPEM zich niet bezig hield met lichte muziek of dingen die voor de radio nuttig konden zijn, als jingles e.d.. We waren te moeilijk, het moest lichte kost zijn. De werking was gereduceerd tot twee personen, Marc Leman, die toen nog assistent was, en een technieker. Er was geen geld en dus waren er geen mogelijkheden. Ondermeer onder impuls van Marc Leman is het IPEM nadien weer wetenschappelijk en artistiek beginnen werken. Nu is het wetenschappelijk instituut geworden waar men ook componisten tracht aan te trekken. Het is natuurlijk niet meer zoals vroeger, waar de componisten in de studio moest komen werken omdat hij zelf de apparatuur niet had. De professionele bandopnemers waren erg duur. Geleidelijk kwamen er sequenzer en kleine programmatoren tot de meer digitale technieken – in de kinderschoenen – zodat niet alles moest geknipt worden. In sequenties natuurlijk, niet de gehele compositie. Nu iedereen een computer heeft, heeft het IPEM voor de componist meer de rol van contactpersoon.

PP : Er is een groeiend ongenoegen bij muziekliefhebbers dat men stelselmatig en in groeiende mate afgesneden wordt van de muziek die gemaakt wordt in de tijd dat ze zelf leven. Men kan toch niet blijven volhouden dat e
nkel muziek die honderd jaar geleden gemaakt is relevant is?

LG: Dat hebben ze inderdaad gedaan. Concertorganisatoren, Festival van Vlaanderen en compagnie, hebben altijd dingen geprogrammeerd van minstens hondervijftig jaar geleden. Het resultaat is dat wat men nu de klassiek-romantische periode noemt in een moeilijk parket zit. De belangstelling van de jongeren voor die muziek verdwijnt, omdat het culturele verband verdwijnt. Maar die jonge mensen tonen wel opnieuw belangstelling voor nieuwe muziek. Soms omdat ze zelf met klanken spelen, en dan opmerken dat er mensen zijn die dat al lang gedaan hebben. Men begint bewust te worden dat er vooruitstrevende muziek bestond vanaf de jaren vijftig. Door de officiële kanalen werd dit verzwegen. Het nieuwe elan van de jongeren wordt misschien door deze kanalen stilaan aangevoeld.Dat merk je in de schoorvoetende groei van het opnemen van nieuwe muziek in hun programma’s. Maar het klassieke circuit blijft een commercieel iets, dat streeft naar gemiddelden en daardoor het contact met de jongeren blijft missen. Hun traditionele publiek bestaat immers toch hoofdzakelijk uit mensen van een respectabele leeftijd die nog een beetje hun societygewoontes komen beleven. Ook het spectaculaire van een groot symfonieorkest, met de uniformen is voor mij en veel jongeren iets wat uit de tijd is. Klassieke muziek moet er wel zijn, ik zeg niet dat ze nooit nog Brahms moeten spelen, maar de steeds groter wordende tijdskloof kunnen ze niet volhouden.

PP: U spreekt over een tijdskloof. Maar de traditonele kanalen waar u naar verwijst hebben de naoorlogse modernistische componisten zelf steeds verantwoordelijk gesteld voor een groeiende kloof tussen de nieuwe muziek en het publiek. Ook in de perceptie van uw muziek was dat de teneur.

LG: Tegenover mijn muziek bestaan er steeds dezelfde clichés. Deze muziek drukt geen gevoelens uit, is wiskundig, is experimenteel, en spreekt daardoor niet aan. Nu heb ik mij van die clichés nooit veel aangetrokken. Ik deed gewoon verder. Ik ben altijd radicaal geweest. Ik ben zeer vroeg muziek beginnen studeren en vroeg betrokken geweest bij de nieuwe muziek. Ik ben altijd uit het officiële circuit gestoten, omdat ik een slechte reputatie had. In de jaren vijftig ‘experimenteerde’ ik al. Voor mij was dat niet experimenteren, maar mijn goesting doen, de muziek maken die ik de muziek van mijn tijd vond. Ik heb problemen gehad om een job te krijgen in de conservatoria. Ik ben lang zonder werk geweest omwille van mijn reputatie. Door de heren inspecteurs en profesoren van het establishment werd ik niet ernstig genomen. Men was fanatiek tegen al wat nieuw was. Aan het conservetarium van Gent ben ik wel 21 jaar docent muziekanalyse geweest. Zo heb ik een beetje het vergif binnen gebracht. Ik heb aan de studenten getoond dat er klassieke componisten als Schönberg en Webern bestonden, dat er in de jaren vijftig nieuwe muziek was die daaruit voortkwam. Mensen als Filip Rathé en Alvaro Guimaraes zijn mijn leerlingen geweest, en door mij op het slechte pad gebracht. Toch ben ik in Antwerpen of Gent nooit lid geweest van een jury voor het examen compositie. Blijkbaar kon ik niet oordelen over composities. In Luik wel eens omdat Henri Pousseur daar directeur was. Ik was niet het enige slachtoffer van de fanatieke weerstand tegen het nieuwe. Ook Karel Goeyvaerts werd uit het officiële muziekleven gestoten. Hij heeft jaren gewerkt als vertaler voor Sabena, omdat hij niet aanvaard werd. Althans hier niet. Hij leefde hier, dus moest hij hier zijn boterham verdienen. Hij heeft een zeer grote rol gespeeld in de seriële muziek, een grote invloed gehad op Stockhausen. Maar Stockhausen heeft steun gevonden in Keulen, Goeyvaerts hier bij ons niet. Ik ben ook niet elders gaan wonen, maar ben wel zowat overal geweest. Sinds 1972 werd ik uitgenodigd door het Festival van Bourges. Daar ben ik lesgever en jurylid geweest. Daar kon ik dingen doen die hier niet mogelijk waren.

PP : Waarom was de weerstand tegen nieuwe muziek zo groot? Schönberg werd destijds, in de jaren twintig, als een breuk genoemd, maar was die perceptie in de jaren zestig en zeventig fundamenteel wel relevant?

LG: Er was inderdaad geen breuk. Schönberg vertegenwoordigt een verder zetten van de traditie, maar op een creatieve manier. Dat is het verschil. De angst was dat het net zo creatief gebeurde, waardoor sommigen niet wilden dat dit kon. Het lijkt alsof hij hen voor een muur plaatste of zelfs nog plaatst. Een componist heeft ideeën, en werkt die uit. Of hij heeft er geen, en dan is hij geen componist, maar maakt dan een soepje van het verleden. Zo zijn er velen, vandaag nog. Vele officiële componisten maken een muziekje, dat door bijvoorbeeld de Koningin Elisabeth wedstrijd, de Brusselse burgers, geaccepteerd wordt. Meer dan eens heeft men mij verteld: ‘Mijnheer Goethals, vermaak u maar, maar doe dat binnenskamers’. Men heeft mij ook binnenskamers willen houden. Ik bleef echter voortdoen, omdat ik overtuigd was, dat de gevolgde weg de goede was. De officiële weg was eerder een kronkeltje naar beneden. In tegenstelling tot wat ze zelf beweren is dat geen hoogcultuur, maar een apencultuur. Muziek is te veel entertainment. Men ziet op de programma’s van de gevestigde organisatoren als het Festival van Vlaanderen wel hier en daar nieuwere muziek opduiken. Het lijkt mij een beetje door twijfel ingegeven: we negeren ondertussen al een periode van ongeveer honderd vijftig jaar muziek, misschien zijn we wel verkeerd. Ik ben geen verdediger van de achttiende eeuwse vooruitgangsgedachte. We gaan natuurlijk op vele gebieden vooruit, maar parallel daarmee kan het negatieve en destructieve zijn paroxisme (het plots verhevigen van een ziektetoestand, PP) bereiken. Binnen het culturele leven is er veel balast, men moet maar zien dat men er niet in trapt. Op een bepaald moment is er materiaal, waarmee iets mee gebouwd kan worden. Is dat materiaal op, moet men ander materiaal zoeken. Men kan niet bouwen wat al gebouwd is. De drang is niet om anders te doen, wel om voort te doen. De vitale stuwing van creatieve muziek kan men echter niet tegenhouden. Zo ontstaat er een parallel circuit. Er worden veel concerten gegeven. Ook het IPEM geeft opnieuw concerten, met de Stichting Lucien Goethals. Ik heb die stichting niet opgericht, maar wel mijn naam gegeven. Ik ben zo bijna symbool van de jongeren, van diegenen die niet in het rijtje lopen. De laatste decennia zijn er veel jonge mensen die mij opzoeken, sommigen in den duik, om bij mij hun licht op te steken, mij bij hun composities om raad vragen. Ik was werkzaam in het IPEM, ik had hier mijn werkkring, met veel buitenlanders. Tot zo’n vijftien jaar geleden werd de meeste van mijn muziek in het buitenland gespeeld. Nu wordt mijn muziek hier meer gespeeld, maar merkwaardig genoeg door jonge uitvoerders. De oudere uitvoerders blijven mijn muziek droog en cerebraal vinden. Die elementen zijn in mijn muziek eigenlijk niet aanwezig. Mijn muziek lijkt me eerder sensueel, zeer muzikaal. Muziek primeert altijd boven de technieken. Ik ben geen serealist, maar gebruik seriële technieken. Ik ben geen dodecafonist, maar gebruik soms wel dodecafonische technieken, om dat te leren kennen en er mee te werken. Het blijven echter technieken, die deel uitmaken van het metier. Muziek staat niet stil, ontwikkelt steeds verder.

PP : Andere disciplines als beeldende kunst en dans grijpen niet in dezelfde mate terug naar modellen van honderd jaar geleden. Waarom is dat onderscheid er?

LG: In het SMAK worden concerten georganiseerd om aan de vooruitstrevende liefhebbers van de plastische kunsten te tonen dat er ook hedendaagse muziek bestaat. Veel plastische kunstenaars zijn op dit gebied niet erg vooruitstrevend. Inzichten van bijvoorbeeld Marcel Duchamps en Marcel Broothaers hebben bij een groot publiek ingang gevonden, ook bij componisten en muzikanten. De inzichten van Schönberg, Webern of Boulez veel minder bij beeldende kunstenaars. Muzie
k is van de kunsten misschien het moeilijkst toegankelijk voor muzikaal niet-gecultiveerden. Ik spreek niet van muzikaal gevormden, de meeste muzikanten zijn erg goed gevormd maar kunnen best muzikaal niet gecultiveerd zijn. Het ontbreken van nieuwsgierigheid en verwondering is een tekort. Muziek is in zekere zin verwant aan architectuur. Men kan geen gebouw maken zonder kennis. Enkel wat goed geconstrueerd is blijft bestaan. Daarom vind ik het verwijt dat nieuwe muziek vaak vertrekt van het experiment om het experiment weinig zinvol. Een experiment is een proef om volgens een bepaald plan tot nieuwe kennis te komen. Elke compositie van mij is in die zin een experiment. Het moet tot iets dienen. Het is een vergelijkbaar soort tegenkanting die men krijgt in de wetenschappen. Kennis kan op een bepaald moment zijn dienst gedaan hebben, maar voorbijgestreefd zijn. Die voorbijgestreefde kennis toch willen in stand houden heeft veel te maken met angst, en met het verlangen hun bestaande wereldbeeld te beschermen. Binnen de kunsten is monumentenzorg belangrijk, maar men moet niet overdrijven. Bach is geen God, hij is maar belangrijk omdat er andere componisten zijn, die zijn werk opnieuw zuurstof kunnen geven.

PP: Van actuele kunstmuziek wordt vaak gezegd dat ze elitair is. En dit elitaire karakter wordt dan zeer pejoratief gedefinieerd. Hoe staat u daar tegenover?

LG: Ik ben in zekere zin elitair, niet in de betekenis van meerwaardig. Dit is niet ondemocratisch. Er is niets ondemocratisch aan het streven om telkens de beste elementen uit te kiezen. De vergissing bestaat er in dat men het beschikbaar maken van een product voor iedereen democratisch noemt. Dat zijn de principes van Coca-Cola en hamburgers. Het is beter om mensen te leren hun smaak te raffineren, opdat ze ook iets beter kunnen consumeren. Met de middelen die we vandaag hebben zou men beter onderwijs moeten kunnen geven, opdat die elitegroep groeit tot een grote groep. Zodat de mensen openstaan voor waardevolle dingen. Niet andersom, enkel dat wat goed verkoopt aan iedereen aanbieden. Men leert in het algemeen onderwijs geen muziek meer aan na het derde middelbaar. De enige muziek die de jongeren kennen is popmuziek. Daar dient iets in te veranderen. Iedereen kan toch nog gevormd of geconfronteerd worden. De meeste mensen kunnen nu ten hoogste Bernstein appreciëren, wat dan voor hun al een enorm hoog niveau is. Muziek cultiveren gebeurt niet in de scholen, zodanig dat men ook geen taal heeft. Men zet nog net geen kaboutertjes in de woonkamer, maar wel al in de tuin. Het merendeel van de jonge gecultiveerde mensen, waaronder veel muzikanten, is in minder of meerdere mate op de hoogte van bijvoorbeeld de actuele beeldende kunst, maar weet niet dat wij zo een rijke actuele kunstmuziek hebben. Nieuwe muziek negeren is een verdedigingsmechanisme. Toch ben ik niet pessimistisch, ik ben niet de roepende in de woestijn.

PP : Houdt het feit dat traditie binnen de klassieke muziek zo belangrijk is verband met de lange opleiding, zodat er ook zoveel stappen zijn waarbinnen je kan vastroesten?

LG: Nee. Ik ben muziek beginnen studeren toen ik negen jaar was en ben nooit meer gestopt. Ik heb de meest klassieke disciplines gevolgd, maar ben nooit vastgeraakt. Ik was me er zeer bewust van dat men geen manierke moet vinden waarmee men dan voor zijn leven goed is. Men moet voortdurend leren en afleren. Zich vragen stellen is de voorwaarde om creatief te zijn. Men verwerft iets, wat dan verslijt en dan moet men verder.

PP : Is het probleem bij de appreciatie van nieuwe muziek niet dat ze veel te snel, te radicaal veranderd is?

LG: Nee. Sommige mensen zijn te traag veranderd.

PP : Het credo, ook van de beleidsmensen, is dat men de drempel moet verlagen.

LG: Die drempel bestaat alleen maar in de verbeelding van diegene die het woord uitspreken. Men kan de drempel van nieuwe muziek niet verlagen zonder die muziek zelf te verlagen. Je kan natuurlijk kwaad zijn omdat Shakespeare zo’n moeilijke sonnetten geschreven heeft, en dan een editie op de markt brengen met vergemakkelijkte sonnetten. Hoe kan je Shakespeare vergemakkelijken? Door hem te veranderen. Dat nieuwe muziek moeilijker te begrijpen is, is niet waar. Het uitgangspunt dat men muziek minder elitair moet maken is idioot. Er is geen drempel, wie houdt u tegen? De drempels maakt men zelf. Er is natuurlijk een zekere graad van denken nodig, maar moet je die uitschakelen? De drempel moet niet verlaagd worden, maar de mensen verhoogd. Veel mensen wensen dat het diepzinnige zich manifesteert zoals het oppervlakkige. En dat kan niet.

Peter-Paul De Temmerman
journalist actuele kunstmuziek

Eén antwoord op “In memoriam Lucien Goethals : een gesprek uit de archieven”

Reacties zijn gesloten.